Handleiding
Sicco Mansholt was Nederlandse eerste landbouw minister na de oorlog en de eerste Eurocommissaris van Landbouw in de pas opgerichte Europese Commissie.
Hij was een groot voorstander van de Europese integratie en dichtte de landbouwsector een belangrijke rol toe in de totstandkoming ervan. Zijn beleid legde de basis voor schaalvergroting in de sector, een ontwikkeling die in deze nieuwe eeuw zeker nog niet tot stilstand is gekomen. Daarom hebben we zijn benoeming tot eerste eurocommissaris -in 1958- als ijkpunt voor deze geschiedenis opdracht genomen. In essentie gaat het bij deze opdracht om schaalvergroting.
Aan de hand van afbeeldingen kunnen leerlingen zich een beeld vormen van de verschillen tussen toen en nu. Waardeoordelen over de voor en tegens van de schaalvergroting liggen dicht tegen het onderwerp aan, zeker nu de discussies over efficiënt hulpbronnen gebruik, voedselveiligheid , dierenwelzijn en andere milieuvraagstukken een steeds grotere rol gaan spelen in het maatschappelijke debat. Daarom is de laatste stap in ‘Doe het zo’ een toegevoegde optie.
1) Even de tijd? Doe dan hier de ‘van de kip en het ei’ test of test je ‘koetjes en kalfjes’ kennis.
2) Hier vindt u platen van de verschillende soorten boerenbedrijven. http://www.schoolplaten.com/nl-kleurplaat-kleurplaten-foto-melkveehouderij-i3734.html n.a.v.
Bron: zoek de 10 verschillen
In eerste instantie gaat het erom de verschillen te benoemen. Mocht er tijd zijn, kunt u de leerlingen ook om een waardeoordeel vragen. Bijvoorbeeld: kunnen ze een aantal voordelen en nadelen benoemen?
De volgende tien verschillen kunnen worden genoemd:
- Vroeger…….. werd de mest op een kar geladen en dan naar het land gebracht. De boer verspreidde de mest met een vork over het land. Tegenwoordig wordt de mest met de tractor naar het land gebracht. Dat scheelt een hoop werk!
- Varken in de wei – varkens in de stal Vroeger had de boer een paar varkens , die overdag in een speciaal weitje werden gehouden. Het voer werd op de boerderij zelf geproduceerd. Tegenwoordig zijn bedrijven van 3000 tot 5000 geen uitzondering meer. De varkens komen niet meer buiten. Het voer wordt niet meer op het bedrijf zelf geproduceerd, maar aangekocht. Met name op de varkensindustrie is er groeiende kritiek op het dierenwelzijn.
- Ploegen te paard -ploegen met de tractor Paardenkrachten zijn vervangen door landbouwwerktuigen. Het paard is nu voornamelijk een dier voor sport en hobby.
- Koeienstal vroeger -koeienstal nu Vroeger stonden de koeien op een vaste plek in de zogenaamde grupstal. Tegenwoordig kopen de koeien vrij rond in de loopstal. In sommige bedrijven komen de koeien in de zomer nog wel naar buiten, in de wei. In sommige bedrijven worden de koeien het hele jaar door binnen gehouden. De loopstallen zijn ruim , licht en geventileerd. Voer wordt van buiten aangevoerd.
- Melken buiten -melken binnen Vroeger ging de boer /boerin met zijn/haar melkspullen naar de koeien in de wei. De eerste melkmachines deden hun intrede. Tegenwoordig worden de koeien gemolken in een melkunit bij de loopstal.
- Melktransport vroeger –melktransport nu De melk werd in melkbussen verzameld, met een speciaal melkkarretje naar de weg gereden en vandaar op gehaald door een melkwagen. Het paard wist vaak precies waar het moest stilstaan. Nu zijn er op het bedrijf grote melktanks, voorzien van koel-en reinigingsinstallaties. De melk word door grote melktank wagens naar de zuivelfabrieken gebracht
- Opslag vroeger – opslag nu Vroeger werd het hooi met paard en wagen van het land gehaald. Op de boerderij werd het in hooistal of de hooiberg opgeslagen. Hooibroei veroorzaakte vaak brandgevaar. Het hooi kon op den duur stoffig worden. Tegenwoordig word het hooi direct op het land door speciale machines in rollen plastic ingepakt en buiten op het erf opgeslagen. Het is veiliger en blijft schoner.
- Oogsten vroeger – oogsten nu Vroeger werd al het werk met de hand -en met behulp van paardenkracht- gedaan. Alle familieleden hielpen mee als de aardappelen geoogste moesten worden of het hooi binnengehaald. Tegenwoordig zijn er voor alle klussen speciale landbouwmachines en kunnen minder mensen meer werk doen.
- Kippen buiten – kippen binnen Vroeger had de boer een aantal kippen ter aanvulling van de veestapel. Meestal verzorgde de boerin de kippen. De kippen scharrelden buiten op het erf en verbleven ‘s nachts in het kippenhok. Tegenwoordig zijn er grote gespecialiseerde pluimveehouderijen. Er worden duizenden kippen gehouden. Afhankelijk van de type stal produceren deze kippen legbatterij eieren, volière eieren, scharreleieren of vrije uitloopeieren. Er is groeiend maatschappelijk kritiek op het dierenwelzijn in de pluimveehouderij.
- Boerderij in de jaren 60- boerderij anno 2010 De schaalvergroting is terug te zien in de grootte en bouw van de bedrijven. Vroeger was het één gebouw met een woonhuis en de koeienstal aan elkaar gekoppeld. Vaak was er een stookhok, kippenhok en een varkenshok. Nu staat het woonhuis vaak apart en zijn de stallen veel groter. Vroeger waren de boerenbedrijven vaak nog gemengd, bedreven de boeren akkerbouw en veeteelt. Tegenwoordig zijn de bedrijven gespecialiseerd. Algemene verschillen zijn: Vroeger: kleinschalig -waren er veel gemengde bedrijven -hield de boer kleiner aantal en meer verschillende soorten landbouwdieren -werd het veevoer voornamelijk op het bedrijf zelf verbouwd – werden varkens en kippen op het bedrijf geslacht, transport van slachtvee beperkte zich over kortere afstanden naar de tot de provinciale slachthuizen -werd er nog veel handmatig gewerkt. -was de inzet van familieleden nodig om het bedrijf te runnen -minder controle op voedselveiligheid -mestproductie in lijn met gebruik van mest op boerderij/geen mestoverschot -dieren in de zomer in de wei. Tegenwoordig: grootschalig -zijn er voornamelijk gespecialiseerde bedrijven -met heel veel dieren of grote percelen akkerbouw -wordt veel van het veevoer vanuit het buitenland ingevoerd -worden dieren ook over verre afstanden op transport gesteld om geslacht te worden -is het bedrijf volledig geautomatiseerd en gemechaniseerd -kan het werk door minder personen worden gedaan -grote controle op voedselveiligheid -de grote aantallen dieren produceren grote hoeveelheden mest, mestoverschot -veel dieren leven hun leven lang in de stal.
Achtergrondinformatie: BSE of ‘gekkekoeienziekte’
BSE staat voor Bovine Spongiforme Encephalopathie en wordt in de volksmond ook wel de ‘gekkekoeienziekte’ genoemd. Het is een hersenaandoening bij runderen die tevens in verband wordt gebracht met een variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD) bij de mens. Bij vCJD worden de hersenen van de mens aangetast, is niet te behandelen en dus dodelijk.
Creutzfeldt-Jakob kan worden veroorzaakt door het eten van vlees van met BSE besmette koeien. BSE in Nederland In maart 1997 werd er in Nederland voor het eerst BSE bij een rund vastgesteld. Sindsdien hebben zich in ons land inmiddels ruim 80 gevallen van de ziekte voorgedaan. Bij veel van deze runderen waren geen klinische verschijnselen van de ziekte zichtbaar. Vanaf 2001 worden alle runderen van 30 jaar en ouder in Nederland bij de slacht echter standaard op BSE onderzocht. Daardoor kwamen in de periode tussen 2001 en 2004 relatief veel gevallen van de ziekte aan het licht. Verondersteld wordt dat de Nederlandse runderen met BSE meestal reeds in de jaren negentig zijn geïnfecteerd. De oorzaak voor de ziekte wordt gezocht in feit dat de dieren voeders kregen verstrekt waarin diermeel was verwerkt. Verwerking van diermeel in diervoeders is in Nederland vanaf maart 1999 verboden. Omdat er steeds minder runderen in leven zijn die nog voor het diermeelverbod zijn geboren zou het aantal gevallen van BSE in Nederland terug moeten lopen. Dat is ook het geval. In 2005 werd de ziekte nog maar driemaal vastgesteld en in 2008 nog maar eenmaal. Bron: http://www.agriholland.nl/dossiers/bse/home.html
Achtergrondinformatie: Mestoverschotten
Vanaf 1960 is de productie van de Nederlandse landbouw flink toegenomen. Via specialisatie, schaalvergroting en intensivering is ook in Nederland het fenomeen intensieve veehouderij geïntroduceerd en tot volle wasdom gekomen. Vooral het houden van vleeskalveren, varkens of pluimvee op naar verhouding kleine oppervlakten cultuurgrond is uitgegroeid tot een vorm van bedrijvigheid die gepaard gaat met grote aantallen dieren, veel import van veevoeders en een groot aandeel in de Nederlandse export van agrarische producten. Door het huisvesten van grote aantallen dieren op kleine oppervlakten cultuurgrond ontstond geleidelijk aan een productie aan dierlijke mest die vele malen groter was dan die op de eigen landbouwgronden zonder overbemesting verwerkt kon worden. Als gevolg van de overbemesting is de druk op het milieu (lucht, land en water) zo groot geworden dat maatregelen van overheidswege noodzakelijk werden geacht. In 1984 leidde dit tot de invoering van de “Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen”. Op 1 januari 1987 volgde een uitbreiding van de regelgeving op basis van besluiten in het kader van de “Wet bodembescherming” en de “Meststoffenwet”.
Bronnen o.a http://www.animalfreedom.org/paginas/informatie/mestprobleem.html http://mediatheek.thinkquest.nl/~ll007/a_nl_veeteelt_800.htm