Egypte: een stille burgeroorlog?
moskee in Caïro
Van bijzonder belang is het bestuur van Egypte door de Mamelukken van 1250 tot het einde van de 18e eeuw. De Mamelukken zijn in de 9e eeuw opgericht als lijfwacht van de kalief in Bagdad die een groot rijk dat de hele moslimwereld omvat, bestuurde. Daarna worden ze actief als bestuurders en militaire bevelvoerders. Ook in Egypte nemen ze het landsbestuur op zich. De Mamelukken vormen een aparte groep die zich afzondert van de rest van de samenleving. In landen waar ze de macht hebben, worden ze door de plaatselijke bevolking als vreemden beschouwd. Uit die periode stamt de achterdocht die veel Egyptische burgers nog steeds hebben jegens bestuurders van hun land.
In 1882 wordt Egypte een Britse kolonie. Als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt en Groot-Brittannië het Ottomaanse rijk de oorlog verklaart, wordt Egypte een koninkrijk onder Brits protectoraat. In 1922 krijgt Egypte beperkte zelfstandigheid. Vanaf 1928 komt de Islamitische Broederbond op als belangrijke speler in de politieke arena. De andere spelers zijn het Britse bestuur, de koning en een groep notabelen, de Wafd. Het landsbestuur gaat mank aan corruptie en kuiperijen, vooral na het aantreden van koning Faroek in 1936.
Op 23 juli 1952 pleegt een groep officieren onder leiding van kolonel Gamal Abd el-Nasser een staatsgreep. Twee jaar later wordt hij president van Egypte. Sindsdien is er in Egypte een, vaak gewelddadig, binnenlands conflict gaande. Dat heeft twee grondoorzaken.
Op de eerste plaats heeft de regering steeds geweigerd om oppositiepartijen die in Egypte een samenleving op islamitische grondslag willen bouwen een rol te geven in het landsbestuur.
Op de tweede plaats hebben de groepen die van Egypte een islamitische staat willen maken nooit ondubbelzinnig duidelijk gemaakt of en wanneer ze het gebruik van geweld toelaatbaar vinden als middel om dit doel te bereiken. Dat is voor de regering mede aanleiding geweest om deze bewegingen buiten de wet te stellen en te onderdrukken. Soms is de regering zelfs gewapenderhand tegen hen opgetreden.
De staat van de economie speelt een belangrijke rol in het conflict. Tijdens het bewind van Nasser en Sadat is de welvaart ongelijk verdeeld. Niet alleen is er een groot verschil tussen hoge en lage inkomens, ook staat tegenover een betrekkelijk kleine groep rijke mensen een grote groep die in armoede leeft. De regering heeft weinig aan deze ongelijkheid gedaan. Wel heeft Sadat tijdens zijn presidentschap van 1970-’81 geprobeerd om de groei van de economie te stimuleren. Ook houdt de regering de prijzen van producten voor dagelijks gebruik als voedsel laag door subsidies.
armoede in de straten
De ongelijkheid wordt in de jaren ’80 groter als de regering de economie hervormt onder druk van het Internationaal Monetair Fonds en andere instellingen die geld geven aan Egypte. De regering bezuinigt sterk op de staatsuitgaven. Ook vermindert de regering subsidies op goederen voor dagelijks gebruik of schaft die af. Daardoor worden sommige artikelen duurder. Ten slotte snijdt de regering in het ambtenarenkorps en privatiseert zij staatsbedrijven wardoor er banen verdwijnen.Leden van de Islamitische Broederbond achter de tralies
Gama’a al Islamiyya en el-JihadDe afscheiding loopt niet alleen langs de scheidslijn van het al of niet willen gebruiken van geweld maar ook tussen sociale groepen. De meeste aanhangers van de Broederbond zijn ambtenaren en mensen uit de hogere klasse, bij de radicale facties zijn dat vooral mensen uit de lagere middenklasse en studenten.
Soedan, Iran en Saoedi-ArabiëVeteranen van oorlogen in Afghanistan
Als
troepen de Sovjet-Unie op 24 december 1979 Afghanistan binnenvallen en
bezetten, nemen radicale islamitische strijders die mudjaheddin heten,
de strijd tegen de bezetters op. Ze krijgen daarbij steun van strijders
uit andere moslimlanden waaronder Egypte. De Amerikaanse
inlichtingendienst CIA werft Egyptische studenten om de mudjaheddin te
helpen. In 1989 trekken de Sovjet-troepen zich uit Afghanistan terug,
maar het door de Sovjet-Unie geïnstalleerde bewind van Najibullah houdt
stand. De mudjaheddin en hun buitenlandse medestrijders nemen dan de
wapens op tegen dit bewind. In 1992 brengen ze die ten val. Hierna
verlaten de buitenlandse strijders Afghanistan en keren ze terug naar
hun land. Egyptische veteranen van de oorlog tegen de Sovjets en tegen
het bewind van Najibullah sluiten zich aan bij radicale islamitische
bewegingen om mee te vechten tegen de seculiere regering van
Mubarak.
23 juli 1952
De Vrije Officieren onder leiding van Gamal Abd el-Nasser brengen
koning Faroek ten val en Egypte wordt een republiek;
1954
Nasser wordt president van Egypte en voert een autoritaire één-partijstaat in.
Nasser
19621962-1970
De regering pakt duizenden mensen op omdat die lid zouden zijn van de
Islamitische Broederbond en zouden hebben samengezworen tegen de
regering.
1966
Sayyid
el-Quib, de leider van de Islamitische Broederbond, wordt
terechtgesteld. Gama’a al-Islamiyya en el-Jihad splitsen zich van de
Broederbond af.
6 oktober 1981
Aanhangers van el-Jihad vermoorden Sadat en proberen een staatsgreep te
plegen. Zijn opvolger Hosni Mubarak roept de noodtoestand uit. Die is
nog steeds van kracht.
1981-1987
Net als Sadat zoekt Mubarak toenadering tot gematigde islamitische en
linkse oppositiegroepen. Ook krijgt men weer meer vrijheid van
meningsuiting en vergadering.
1987-1992
Radicale islamitische groepen plegen aanslagen op politici, medewerkers
en instellingen van de overheid, De regering treedt harder op tegen
oppositiegroepen. Vermeende aanhangers van die groepen worden opgepakt
en soms ook gemarteld of vermoord. Ook wordt de politieke vrijheid weer
beperkt. De regering zegt dit alles te doen om de binnenlandse
veiligheid te beschermen.
1992-1997
Radicale groepen, nu gesteund door strijders die in Afghanistan hebben
gevochten, voeren de strijd tegen de regering op. De radicale groepen
plegen vaak bloedige aanslagen. Daarbij kiezen ze naast politici en
andere overheidsmedewerkers ook leden van de Koptische kerk,
intellectuelen en toeristen als doelwit. Troepen van de regering komen
in geheel Egypte hiertegen op grote schaal in actie, vooral in het
zuiden van het land.
Leden van Gama’a al Islamiyya plegen een aanslag in Luxor waarbij 58 toeristen en vier Egyptenaren om het leven komen. Het toerisme naar Egypte stort gedurende enkele jaren in.
1998-2004
Leiders van Gama’a al Islamiyya beloven de regering geen geweld meer te
gebruiken maar el-Jihad en facties binnen Gama’a blijven doorgaan met
hun gewapende strijd. Het aantal gewapende incidenten neemt af. De
regering lijkt het gewapende verzet onder controle te hebben gekregen.
In 1994 wordt het Centrum voor Mensenrechten en Rechterlijke Bijstand opgericht. Die houdt zich vooral bezig met rechtshulp aan mensen die slachtoffer zijn geworden van schendingen van mensenrechten. Het geeft ook cursussen over mensenrechten aan leerlingen op scholen en aan advocaten.
Ook andere instellingen zijn actief zoals het Ibn Khaldun Centrum. Die geeft het tijdschrift Civil Society uit en houdt zich bezig met het bevorderen van democratisch bewustzijn. Ook geeft het centrum geld aan voormalige strijders van radicale islamitische groepen waarmee die een eigen zaak kunnen opzetten. Zo hoopt het centrum meer vrede te kunnen brengen in Egypte.
Politieke partijen streven naar meer democratie en inspraak voor oppositiepartijen in het landsbestuur. Er wordt beweerd dat de Islamitische Broederschap geprobeerd heeft om het conflict onder controle te krijgen. Door bemiddeling zou de bond radicale islamitische groepen in de vroege jaren ’90 in enkele gebieden van Egypte een staakt-het-vuren hebben afgekondigd. Ook zouden na bemiddeling door de bond leden van groepen informeel met de regering hebben gepraat. Als dat werkelijk het geval is geweest, heeft dat geen resultaat gehad.
Buitenlands
De
Egyptische Organisatie voor de Mensenrechten is één van de landelijke
afdelingen van de Arabische Organisatie voor de Mensenrechten (AOHR)
die in 1983 is opgericht. In 2000 geeft het AOHR trainingscursussen
over mensenrechten aan politieagenten en aanklagers. Aan dit project
werkt het Ontwikkelingsbureau van de VN, de UNDP, mee en de Nederlandse
regering betaalt de kosten ervan. Ook daarbuiten houdt de VN zich bezig
met de mensenrechten in Egypte, maar zonder rechtstreeks in het
conflict te bemiddelen.
Amnesty International en Human Rights Watch sturen regelmatig waarnemers naar Egypte om na te gaan of en hoe de regering mensenrechten schendt. Ze schrijven daar rapporten over voor hun organisatie en maken daarbij melding van martelingen en acties die door regeringstroepen worden uitgevoerd als vergelding voor aanvallen door radicale islamitische groepen. De internationale NGO Search for Common Ground in the Middle East werkt samen met plaatselijke NGO’s en maatschappelijke organisaties om mensen technieken bij te brengen voor het vreedzaam oplossen van conflicten.
In 1997 houdt de NGO in Egypte een workshop voor onder andere journalisten, docenten en maatschappelijke werkers over het oplossen van conflicten en het jaar daarop een vervolg-workshop.
De Europese Unie heeft met enkele landen rond de Middellandse Zee een overeenkomst gesloten, de Gemeenschappelijke Strategie voor het Middellands Zeegebied. Die moet ervoor zorgen dat in landen als Egypte de mensenrechten beter worden gerespecteerd en dat mensen daar meer politieke vrijheden krijgen. Vanaf begin jaren ’90 overleggen ministers van Binnenlandse Zaken van enkele Arabische landen waaronder Egypte over hoe ze in hun eigen land de nationale veiligheid kunnen beschermen. Ook maken ze front tegen internationale organisaties die kritiek hebben op de situatie van de mensenrechten in die landen. In 1995 houden de EU, de Verenigde Staten, Israël en de meeste Arabische landen een Top van Vredestichters. Dan spreken ze af dat binnenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten van die landen meer gaan samenwerken bij het bestrijden van organisaties die terreurdaden plegen.
Lokale, regionale en nationale NGO’s in Egypte zelf én buitenlandse NGO’s houden zich meer met het naleven van de mensenrechten dan met conflictbemiddeling bezig. Ook vakbonden en al of niet bij de wet toegestane politieke partijen zetten zich in voor de mensenrechten. Ze ondervinden daarbij veel tegenwerking van de regering.
In deze tijden waarop ‘oorlog tegen terrorisme’ de boventoon voert
in de internationale politiek is er weinig aandacht voor het geweld van
regeringszijde tegen de islamitische groepen die door iedereen alleen
als ‘terreurgroepen’ worden gezien.
Tegen het einde van de jaren ’90 lijkt de regering de diverse gewapende groepen van radicale moslims onder de duim te hebben gekregen. Ook hebben die groepen steeds meer moeite om nieuwe leden te rekruteren. Maar de meeste waarnemers menen dat het harde optreden van de regering tegen groepen die van Egypte een staat op islamitische grondslag willen maken op den duur een averechts effect zal hebben.
Radicale islamitische activisten zullen des te krachtiger voor hun zaak opkomen en daarbij naar steeds drastischer middelen grijpen. Ook zal het de regering niet lukken toenadering tot radicale groepen tot stand te brengen door maatregelen te nemen die recht doen aan bepaalde islamitische principes, bijvoorbeeld door de rol van vrouwen in het openbare leven langs wettelijke weg te beperken. Steeds meer moslims zouden dit als halfslachtige cosmetische maatregelen zien en zich liever bij een radicale groep aansluiten dan zich achter de regering te scharen.
De situatie wordt nog ondoorzichtiger door de oorlog tegen het terrorisme die de Verenigde Staten voeren sinds de terreuraanslagen van 11 september 2001. De VS willen dat andere landen, ook Arabische, daaraan meedoen. Nog ingewikkelder wordt de situatie door de oorlog in en de daaropvolgende bezetting van Irak door de Coalition of the Willing onder leiding van de VS en de tweede intifadah die sinds september 2000 aan de gang is in Israël en de Palestijnse gebieden. Radicale moslims kiezen partij voor de Palestijnen en zijn gekant tegen de oorlog en bezetting van Irak en gaan daarbij tegen hun eigen regering in.
Ten slotte is de economie na de aanslagen van 11 september 2001 achteruitgegaan, onder andere door teruglopende inkomsten uit toerisme en tolheffingen bij schepen die door het Suezkanaal varen. Dit alles kan het nu sluimerende conflict tussen de seculiere regering, die de VS niet teveel voor de voeten wil lopen, en radicale moslimgroepen weer in volle hevigheid doen oplaaien.