Onderstaande
teksten zijn voor een deel ontleend aan het scriptiepakket ‘Irak’.
Het pakket is voor 4,00 te bestellen bij het Centrum voor Mondiaal
Onderwijs, tel. 024-3613074 of per e-mail: cmo@nsm.kun.nl.
|
De geschiedenis hieronder
wordt behandeld tot aan de Golfoorlog van 2003. Het huidige conflict
wordt elders op deze site verder uitgediept.
Het gebied dat nu Irak heet, is in de oudheid de oorsprong van een
hoogstaande beschaving. Daarna heeft het deel uitgemaakt van enkele
opeenvolgende grote rijken. Nadat het gebied zijn huidige naam heeft
gekregen, hebben staatshoofden en regeringen geworsteld om van Irak
een echte staat te maken. |
Tweestromenland
Het gebied dat nu Irak heet, is tijdens de oudheid bekend onder de naam
Mesopotamië, afgeleid het van Griekse mesos (= midden) en potamos (= rivier
of stroom). De naam betekent dus Land tussen twee stromen oftewel Tweestromenland.
De twee stromen zijn de Eufraat en de Tigris.
De eerste bewoners waar we meer over weten zijn de Soemeriërs. Enige
duizenden jaren voor Christus leggen ze voor het eerst akkers aan langs
rivieren waar de bodem vruchtbaar is. Daarna graven ze kanalen voor irrigatie
van die akkers. Hierbij maken ze onderling afspraken over hoeveel water
iedere boer precies krijgt.
Omdat de landbouw meer opbrengt dan men nodig heeft, ruilen de landbouwers
wat ze over hebben voor spullen die ze kunnen gebruiken. Zo ontstaat de
handel. Om beter te kunnen onthouden hoe groot de oogst is en hoeveel
er gekocht en verkocht is, maken boeren en handelaren vormpjes van klei
die elk een bepaalde betekenis hebben. Ook de bestuurders die het water
over de akkers verdelen, gebruiken zulke kleivormpjes.
Ruim 3000 v. Chr. beginnen ze tekens met een griffel in kleitabletten
te kerven, waarbij ze onderling afspraken waar elk teken voor staat. Zo
ontstaat het oudste bekende schrift ter wereld. Deze kleitabletten worden
opnieuw gebruikt of, als de teksten bewaard moeten blijven, gedroogd of
gebakken.
De beschaving van de Soemeriërs kent een grote bloei. Ze drijven handel
met buurlanden en gebieden aan de Middellandse Zee. Maar dan lopen de
oogsten terug, omdat de bodem steeds meer zout bevat. Ten slotte komt
er aan het Soemerische rijk een einde als de Babyloniërs Mesopotamië binnentrekken
en bezetten.
Omstreeks 2000 v. Chr. leven er verschillende stammen in Mesopotamië.
Eén van die stammen trekt onder leiding van Abraham naar het westen om
zich in het land Kanaän te vestigen. Kanaän wordt later Palestina genoemd
en daar ligt nu de staat Israël. Omdat de stam tijdens hun trek de Eufraat
oversteekt, wordt de mensen van die stam in Kanaän de Hebreeën genoemd.
Dat betekent: “zij die van de andere oever komen”. De taal die ze spreken
wordt Hebreeuws genoemd. De Hebreeën zijn later bekend geworden als de
joden. Eén van de bekendste verhalen uit hun mondelinge overlevering (en
dat later in het Oude Testament wordt opgeschreven) is dat van de Toren
van Babel. In Irak ligt nog steeds een reusachtige ruïne van wat vermoedelijk
de Toren van Babel is geweest.
In 587 v. Chr. valt het Babylonische leger Judea, een deel van Kanaän,
binnen en voert de joden die daar wonen weg naar Mesopotamië, dat inmiddels
Babylonië heet. Dan begint voor de joden de Babylonische ballingschap.
Daar komt in 536 v. Chr. een eind aan als de Perzische koning Cyrus Babylonië
en Judea verovert en de joden toestaat om naar hun land terug te keren.
Mesopotamië maakt een tijdlang deel uit van het Assyrische rijk. Daarom
wonen er nog steeds Assyriërs in Irak. In de 4e eeuw v. Chr. trekt Alexander
de Grote (356-323 v. Chr ) met zijn leger Mesopotamië binnen en voegt
het gebied toe aan zijn enorme rijk. Na zijn dood valt het rijk van Alexander
de Grote weer uiteen.
In de eerste eeuw v. Chr. wordt Mesopotamië ingelijfd door het Romeinse
rijk. Dan trekken er joden weg uit hun gebied. Deze uittocht neemt toe
na de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 na Chr. Een groot aantal
joden vestigt zich in Mesopotamië en tot 1945 wonen daar veel joden. Na
de Tweede Wereldoorlog trekken de meeste joden weg uit Irak om zich in
Palestina (= later Israël) te vestigen.
Na de komst van de islam
Nadat
Mohammed aan het begin van de 7e eeuw de islam heeft gesticht, verspreidt
deze godsdienst zich in de loop van de 7e en de 8e eeuw over het Midden-Oosten.
Ook wat nu Irak heet, wordt islamitisch. Bagdad wordt in 763 de hoofdstad
van het rijk van de Arabische Abbassieden-dynastie. Er breekt een bloeiperiode
aan voor de Arabische cultuur. Uit die periode dateren de beroemde verhalen
van duizend-en-één-nacht.
In de 11e eeuw wordt Irak ingelijfd door het Osmaanse rijk en raakt de
cultuur in verval. In 1258 komt de Abassieden-dynastie definitief ten
val als de Mongolen het gebied binnentrekken en verwoesten. Vooral bevloeiingskanalen
en andere voorzieningen voor de landbouw worden vernield, waardoor veel
boeren niet meer kunnen werken.
Vervolgens wordt Irak eeuwenlang beurtelings door het Osmaanse en het
Perzische rijk bezet.
Het Osmaanse rijk maakt aan het einde van de 16e eeuw plaats voor het
Ottomaanse rijk (= het huidige Turkije). Er breekt een periode van ruim
300 jaar aan van armoede en onderdrukking.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vecht het Ottomaanse rijk samen
met Duitsland tegen Engeland en Frankrijk. De Arabieren in Mesopotamië
komen met steun van de Engelsen tegen het Ottomaanse bestuur in opstand.
Een bedachte staat 1920-1968
In 1918 geven het Ottomaanse rijk en Duitsland zich over aan Engeland
en Frankrijk. In 1920 sluiten Frankrijk, Engeland en het Ottomaanse rijk
het Verdrag van Sèvres. Hiermee komt er een eind aan dit rijk. Ook komt
het Midden-Oosten onder beheer van de Volkerenbond, de voorloper van de
Verenigde Naties. Die deelt het in mandaatgebieden in die door Engeland
en Frankrijk onderling worden verdeeld (mandaatgebied = gebied dat tijdelijk
door een andere staat wordt bestuurd).
Mesopotamië heet voortaan Irak en komt onder Engels bestuur. Het bestaat
uit de voormalige Ottomaanse provincies Bagdad en Basra en in 1925 komt
daar nog een provincie bij, Mosul. De bevolking heeft daar geen enkele
inspraak in. Ten slotte wordt besloten dat de mandaatgebieden onafhankelijk
worden.
Het mandaatgebied Irak is geen eenheid. Mosul heeft sterke banden met
de provincie rond Aleppo die in Syrië komt te liggen. Bagdad is nauw verbonden
met Perzië (= het huidige Iran) en Basra met het Perzisch-Arabische Golfgebied.
Verder komen Arabieren, Koerden, Ma’dan en nog enkele andere bevolkingsgroepen
in één land te wonen. Bovendien wonen er in Mosul vooral soennieten en
langs Eufraat en Tigris ten zuiden van Bagdad veel sjiieten.
Kort
na de oprichting van Irak breekt er een opstand uit van Koerden en sjiieten
die door de Engelsen wordt neergeslagen. Om het gebied tot rust te brengen,
stichten de Engelsen in 1921 een koninkrijk, met een Arabische prins genaamd
Faisal als koning.
Hij vestigt zich in Bagdad en probeert met zijn regering een sterk centraal
gezag te vestigen om het land bij elkaar te houden. Daartoe bouwt hij
een omvangrijk leger op. De regering bestaat bijna geheel uit soennitische
Arabieren, een minderheid in Irak. Daarom spreekt de regering lang niet
iedereen aan.
Om tóch brede steun voor zijn regering te krijgen, probeert Faisal naast
soennieten ook sjiieten op belangrijke posten in de regering aan te stellen.
Maar daar kan hij niet genoeg hoog opgeleide sjiieten voor vinden. Om
dat probleem op te lossen, laat Faisal scholen bouwen waar mensen voor
hoge posten kunnen worden opgeleid. Maar omdat die scholen vooral in steden
komen waar de meeste mensen soennitisch zijn, komen er van deze scholen
vooral soennitische ambtenaren af waardoor de opzet van Faisal mislukt.
Bovendien krijgt Faisal het niet voor elkaar om een stabiel landsbestuur
op te zetten; de regeringen volgen elkaar in snel tempo op.
Op 3 oktober 1932 wordt Irak een onafhankelijk koninkrijk, los van de
Engelsen. Die dag is nog steeds een nationale feestdag. Faisal sterft
in 1933 plotseling en wordt opgevolgd door zijn zoon Ghazi. Als die in
1939 sterft, komt Faisal II op de troon.
Ondertussen blijven de Engelsen op de achtergrond de touwtjes in handen
houden. Dat blijkt bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1941.
Als er door een staatsgreep een regering aan de macht komt die partij
kiest voor Duitsland en tegen Engeland grijpt Engeland in. De Engelsen
brengen de regering in Irak met militair geweld ten val.
Intussen
krijgen enkele families van sjeiks (= stamhoofden) steeds meer de macht
over het land in handen, omdat ze steun van het leger krijgen en omdat
ze steeds meer grond bezitten. Ondertussen werkt Irak meer samen met andere
Arabische landen en minder met westerse. In 1945 wordt Irak lid van de
Arabische Liga en na de oprichting van de staat Israël keert Irak zich
samen met andere Arabische landen steeds meer tegen deze staat.
In 1958 maakt een groep genaamd Vrije Officieren met een staatsgreep een
einde aan het koninkrijk en wordt hun leider Abdul Karim Qassem president
van Irak.
Ook komt er een einde aan de grote Engelse invloed op het landsbestuur
en verliezen de sjeiks hun macht als hun grond onder de boeren wordt verdeeld.
Het regime kan echter geen eenheid in het land brengen. Vooral Arabische
nationalisten roeren zich. Ze richten de Arabische Socialistische Ba’ath-parij
op (ba’ath = herrijzenis).
Dan richt Nasser een unie op tussen Egypte en Syrië, de Verenigde Arabisch
Republiek of VAR. Leden van de Irakese regering krijgen onderling ruzie;
sommige leden willen aansluiting bij de VAR en andere willen dat niet.
Ook de Communistische Partij van Irak (CPI), Koerden en sjiieten voelen
niets voor aansluiting bij de VAR. De ruzie leidt tot een bloedig treffen
tussen aanhangers van de Ba’athpartij en tegenstanders van de Arabische
eenheid. Ook komen de Koerden in opstand. Die opstand eindigt pas in 1964
als de regering met Koerdenleider Mustafa Barzani een wapenstilstand sluit.
Om zich als staatshoofd staande te kunnen houden, roept Qassem steeds
meer de hulp in van de CPI.
In 1963 komt Abdel Salim Arif door een staatsgreep aan de macht met hulp
van de Ba’athpartij. Hij is altijd tegen de CPI gekant geweest en vervolgt
de partij omdat die zich tegen aansluiting bij de VAR had gekeerd. De
Ba’athpartij krijgt na de staatsgreep grote macht, maar Arif zet die nog
voor het einde van het jaar uit de regering. Daarop bereidt de partij
een nieuwe machtsgreep voor onder leiding van Ahmad Hassan al-Bakr.
HET BA’ATH-BEWIND 1968-HEDEN
Op 17 juli 1968 komt de Ba’athpartij door een staatsgreep weer aan de
macht. Sindsdien is 17 juli een nationale feestdag. Het regime wil een
sterke staat met grote centrale macht en een groot leger en treedt vaak
hard op tegen oppositiegroepen. Het land kent door zijn olierijkdom een
periode van toenemende welvaart. Als het regime probeert van het land
een grootmacht te maken, roept het twee verwoestende oorlogen over zich
af. Sindsdien heeft Irak een slepend conflict met de Verenigde Naties
en de Verenigde Staten.
Veel voorspoed, weinig vrijheid
Vanaf de revolutie in 1958 steekt de regering veel geld in het onderwijs.
De Ba’ath-regering gaat hiermee door. Bovendien laat het regime vooral
op het platteland ziekenhuizen en kleine klinieken bouwen.
Ook verrijzen er fabrieken, worden er stuwdammen aangelegd en wordt
meer land in cultuur gebracht met behulp van irrigatiewerken. Ten slotte
zet de staat grote landbouwbedrijven op. Dat was nodig om de landbouw
uit het slop te halen. In de jaren daarvoor was er door de grote trek
naar de steden een tekort aan landarbeiders ontstaan en toen had de staat
niet genoeg geld om boeren leningen te geven voor het opzetten van een
boerderij. Vanaf begin jaren ’60 bracht de landbouw niet genoeg op voor
de hele bevolking, zodat Irak voedsel moest gaan invoeren. De inspanningen
van de Ba’athregering halen echter weinig uit zodat Irak ook in de jaren
’70 voedsel moet blijven invoeren. Deze uitgaven worden bekostigd uit
de opbrengst van de uitvoer van olie.
Die opbrengst neemt toe omdat de regering de winning van olie in Irak
steeds meer in eigen hand neemt. In 1952 krijgt de staat al de helft van
alle opbrengsten van de oliewinning; de rest gaat naar buitenlandse bedrijven:
de Mosul Petroleum Company (MPC), de Iraq Petroleum Company (IPC) en de
Basra Petroleum Company (BPC). Na de revolutie van 1958 wil de regering
een groter deel van de opbrengst. Hiertoe neemt de staat de oliewinning
steeds meer van de drie bedrijven over. In 1973 wordt de IPC eigendom
van de staat. De opbrengst van de oliewinning wordt in oktober 1973 nog
groter als de olieprijs op de wereldmarkt fors stijgt. De welvaart neemt
toe, maar in de steden gaat dat sneller dan op het platteland. De trek
naar de steden die al vanaf de jaren ’20 gaande is, neemt daardoor toe.
Irak is allerminst een democratisch land. Het Ba’athbewind is autoritair
en treedt hard op tegen oppositiegroepen. Bij dat optreden grijpt de regering
soms naar de wapens.
Maar soms komt de regering de oppositiegroepen tegemoet. Zo wordt in 1973
het Progressief Nationaal Front opgericht waar enkele kleinere oppositiegroepen
deel van uitmaken. Ook zoekt de regering toenadering tot de Koerden door
hen meer zelfbestuur te beloven. Maar die toenadering gaat niet ver. Het
Progressief Nationaal Front wordt in 1978 al weer opgeheven. Ook komt
de regering de belofte voor meer zelfstandigheid aan de Koerden niet na.
Bovendien sluit Saddam Hoessein, die dan vice-president is, een verdrag
met de sjah van Iran, het Verdrag van Algiers. Hierin staat dat beide
landen samen tegen de PDK (de partij van de Koerden) op gaan treden. Tot
dan toe had de sjah, het staatshoofd van Iran, de PDK gesteund.
In ruil daarvoor krijgt Iran het beheer over de Iraanse helft van de Shatt-al-Arab
(de toegangsweg tot de Perzische Golf), terwijl de andere helft onder
beheer van Irak blijft. Tot dan toe liep de grens langs de Iraanse oever
van de vaarweg en niet in het midden.
De macht van de oppositiegroepen wordt niet alleen kleiner door het
optreden van de regering. Dat komt ook omdat hun aanhang afneemt en de
regering populairder wordt. Dat komt weer door de toenemende welvaart
ten gevolge van de olieopbrengsten. Dat de regering een anti-westerse
houding aanneemt en het Arabische nationalisme steunt, spreekt eveneens
veel mensen aan. Ten slotte stelt de bestaande regering -waar voornamelijk
soennitische Arabieren in zitten- vanaf 1975 ook mensen van andere godsdienstige
en etnische groepen op lagere regeringsposten aan, vooral sjiietische
Arabieren. Net als koning Faisal in de jaren ’20 hoopt het Ba’athregime
ook van die groepen meer steun te krijgen en te houden.
Als
Saddam Hoessein in 1979 al-Bakr opvolgt, zit het Ba’athregime stevig in
het zadel.
Hoessein is net als al-Akr lid van de Abur-Nasir-stam. Hij stelt andere
leden van deze stam aan op de belangrijkste posten in de regering zodat
deze stam de touwtjes in handen krijgt. De Revolutionaire Bevelvoerende
Raad bestaat zelfs helemaal uit leden van de Abur Nasir-stam. Zo hoopt
hij voldoende steun te krijgen en te houden van het ambtenarenkorps en
het leger.
De oorlog tegen Iran
In februari 1979 valt het bewind van de sjah in Iran en komen sjiietische
geestelijken onder leiding van imam Khomeini aan de macht. Daar is Hoessein
niet gelukkig mee, want sjiietische oppositiegroepen in het zuiden van
Irak krijgen daardoor een steun in de rug. De Irakese regering gaat over
tot bloedige vervolging van deze oppositiegroepen.
Wat Hoessein ook niet bevalt, is dat de in- en uitvoer van goederen voor
het grootste deel over land en via zijn buurlanden gaat, omdat Irak maar
een klein stukje kustlijn heeft. Zo wordt een groot deel van de Irakese
olie via een pijpleiding door Syrië naar de Middellandse Zee vervoerd
en met Syrië staat Irak op gespannen voet. Daar komt nog bij dat Irak
maar één belangrijke haven heeft, Basra. Die ligt bovendien 100 kilometer
landinwaarts aan de Shatt-al-Arab en Irak beheerst sinds de ondertekening
van het Verdrag van Algiers slechts de helft van deze vaarweg. Ten slotte
kan de haven de groeiende stroom van goederen in en uit het land (vooral
olie) niet meer aan. Zolang dat zo blijft, meent Hoessein, kan Irak geen
grootmacht worden.
Om te beginnen laat hij de haven van Basra uitbreiden. Ook stuurt hij
aan op een oorlog met Iran om van het Verdrag van Algiers af te komen.
Dan zou Irak de héle Shatt-al-Arab onder beheer krijgen.
Hij verwacht dit doel door oorlog te kunnen bereiken, want hij denkt dat
Iran na de revolutie van 1979 in chaos verkeert en dus makkelijk te verslaan
is. Ook verwacht hij steun in de oorlog te krijgen van andere Arabische
landen want die zijn bang dat hun soennitische regering óók zal worden
verdreven door sjiietische geestelijken met steun van Khomeini’s regering.
Ten slotte heeft het land een groot leger dat met buitenlandse hulp, vooral
uit de Sovjet-Unie, zwaar is bewapend. In de loop van 1980 komen Irak
en Iran steeds meer op gespannen voet met elkaar te staan. Midden september
van dat jaar zegt Hoessein het Verdrag van Algiers op.
Op 22 september begint de oorlog als Irakese troepen de zuidelijke provincie
Khuzestan van Iran binnentrekken. Hoessein wil juist dit gebied veroveren,
of ‘bevrijden’ zoals hij het zelf noemt, omdat de meeste mensen daar soennitische
Arabieren zijn. Ook liggen daar grote olievelden en heeft het gebied een
lange kustlijn.
Hoessein hoopt op een snelle overwinning en verwacht dat het regime
van Khomeini daarna snel ten val komt. Maar het Iraanse leger weet de
opmars van zijn troepen te stoppen en Khomeini’s regime blijft stevig
in het zadel. De oorlog draait voor Irak steeds meer op een ramp uit als
Iraanse vliegtuigen gebieden in Irak bombarderen en daarbij olieputten
en olieraffinaderijen vernielen. Ook begint in 1981 de zogenaamde Tankeroorlog
als Iraanse schepen en vliegtuigen tankers tot zinken brengen die olie
uit Irak vervoeren en omgekeerd. Zo hopen beide partijen hun tegenstander
te verzwakken door hem van zijn belangrijkste bron van inkomsten te beroven.
In 1982 komt Irak nog meer in het nauw als Syrië de pijpleiding tussen
Irak en de Middellandse Zee afsluit. Dan wil Hoessein een einde aan de
oorlog maken, maar Iran wil er nu mee doorgaan tot het bewind van Hoessein
gevallen is. Daar slaagt Iran niet in en de oorlog sleept zich voort zonder
dat één van de partijen de ander een beslissende slag weet toe te brengen.
Zoals Hoessein al hoopte, krijgt zijn land geld van andere Arabische
landen, waaronder Koeweit en Saoedi-Arabië, om de oorlog te helpen bekostigen.
In 1988 krijgt Irak de overhand in de oorlog en besluit het bewind van
Khomeini in Iran om er een einde aan te maken. Op 20 augustus 1988 komen
beide landen een staakt-het-vuren overeen.
Buitenlandse bedrijven bewapenen Saddam Hoessein
Als Iran in februari 1986 een grootscheepse aanval inzet op het schiereiland
Fao, lijkt Irak de oorlog te gaan verliezen. Dan besluiten westerse landen
en landen in het oostblok Irak te hulp te komen, omdat die niet willen
dat Iran de oorlog wint. In 1987 sturen ze schepen en vliegtuigen naar
de Perzische Golf om schepen, die goederen naar Irak brengen, tegen Iraanse
luchtaanvallen te beschermen. Ook Nederland en België sturen schepen naar
de Golf. Tegelijkertijd kunnen Irakese vliegtuigen tankers met olie uit
Iran en Iraanse olieputten ongestoord blijven aanvallen.
Maar al enkele jaren vóór de oorlog uitbreekt helpen regeringen van
westerse landen het Ba’athregime aan wapens en goederen waarmee wapens
kunnen worden gemaakt. Ook helpen westerse bedrijven Irak om bunkers en
andere versterkingen bouwen. Het regime wil niet alleen gewone wapens
als tanks en kanonnen, maar ook atoombommen, gifgassen en biologische
wapens.
Na het uitbreken van de oorlog tussen Iran en Irak stellen de VN een verbod
op wapenhandel in met de beide landen. De regeringen van sommige landen
laten oogluikend toe dat bedrijven in hun land het verbod schenden, en
ook probeert Hoessein met list en bedrog het verbod te omzeilen. Hiertoe
laat hij bedrijven opzetten die in werkelijkheid niet bestaan, maar die
aankopen doen in het buitenland voor zijn regering. Vaak zegt men daarbij
dat de bestelde goederen bedoeld zijn voor het maken van bestrijdingsmiddelen,
kunstmest en andere producten die alleen geschikt zijn voor vreedzaam
gebruik. Maar met die spullen kunnen ook gifgassen en andere wapens worden
gemaakt en dat laat de regering dan ook doen. Het regime gebruikt vanaf
1987 zelfs gifgassen tegen Iraanse troepen en tegen
Koerden die in opstand komen tegen het regime.
Op 7 juni 1981 komt deze min of meer verhulde samenwerking met Irak voor
het eerst in het nieuws als Israëlische vliegtuigen een kerncentrale in
Irak bombarderen. De aanval vindt plaats omdat de Israëlische inlichtingendienst
heeft gezegd dat daar splijtsof voor atoombommen wordt gemaakt. Israël
wil hiermee voorkomen dat Irak atoombommen maakt en Israël daarmee bedreigt
en misschien ook aanvalt. De centrale is door Franse bedrijven gebouwd.
Omstreeks 1990 wordt duidelijk dat Irak bezig is om een reusachtig kanon
genaamd Supergun te bouwen. Het moet een loop krijgen van ruim 150 meter
lang en in staat zijn granaten duizenden kilometers ver te schieten.
Een onderdeel van Supergun
Kort na het uitbreken van de oorlog tegen Iran laat Hoessein de Canadees
Gerald Bull naar Irak komen om het kanon te helpen bouwen. Voordat de
Supergun wordt gebouwd, laat Bull twee kleinere kanonnen bouwen. Het zijn
proefmodellen maar ze zijn evengoed in staat om een granaat tot 1.000
kilometer ver te schieten. Eén exemplaar is klaar en de ander is in aanbouw
als wapeninspecteurs van de VN in 1991 een einde aan dit project maken.
Vooral na de Golfoorlog in 1991 wordt duidelijk hoe omvangrijk die samenwerking
van bedrijven met Irak is. Ook Nederlandse en Belgische bedrijven doen
hieraan mee. Zo levert Delft Instruments in 1990 onderdelen voor infraroodcamera’s
voor het Irakese leger. Het Nederlandse bedrijf Melchemie verkoopt in
1984 en ’85 grondstoffen voor het maken van gifgassen. Het Nederlandse
bedrijf KBS Holland B.V. levert samen met het Belgische bedrijf Philips
Petroleum een grondstof voor het maken van bestrijdingsmiddelen en van
mosterdgas. Het Belgische bedrijf Poudrières Réunies Belge S.A. levert
Irak tussen 1988 en 1990 granaathulzen en andere materialen voor de Supergun.
Zelfs regeringen en instellingen die voor de regering werken, leveren
hun bijdrage aan de bewapening van Irak. Het Center for Disease Control
and Prevention, het Amerikaanse bureau dat besmettelijke ziektes opspoort
en bestrijdt, stuurt samen met het bedrijf American Type Cultures Collection
kweken van ziektekiemen waaronder miltvuurbacteriën naar Irak. Die zouden
volgens de Irakese regering voor medisch onderzoek worden gebruikt. In
werkelijkheid worden daar biologische wapens mee gemaakt. Ook stuurt de
Amerikaanse regering halverwege de jaren ’80 een gezant naar Irak die
moet nagaan wat voor wapens Irak wil hebben. Het is Donald Rumsfeld, sinds
het aantreden van president George W. Bush in 2001 minister van Defensie
in de VS.
Cynici zeggen dat Amerika heel goed weet dat Irak
over massavernietigingswapens beschikt omdat de VS zelf de nodige goederen
daarvoor aan Irak hebben geleverd.
Door al deze hulp krijgt Irak tussen 1986 en ’88 niet alleen de overhand
in de oorlog tegen Iran, ook bouwt het een reusachtig, tot de tanden bewapend
leger op. In 1990 heeft Irak van alle ontwikkelingslanden de meeste chemische
wapens en heeft het land voldoende kennis en materialen in huis om binnen
enkele jaren een atoombom te maken. Ten slotte beschikt het leger over
raketten die tot 600 kilometer kunnen afleggen en neemt het proeven met
raketten die wel 1.000 kilometer ver kunnen komen (ver genoeg om Israël
te treffen).
De Golfoorlog
Na de oorlog tegen Iran, die in Irak grote verwoestingen heeft aangericht,
wil Hoessein aan de wederopbouw beginnen. Het blijkt moeilijk om daar
geld voor te vinden. Irak heeft grote schulden aan andere landen en die
zijn nauwelijks bereid om Irak nog meer geld te lenen. Van die landen
hebben Koeweit en andere Arabische landen nog een andere reden om niet
met geld over de brug te komen; ze zijn niet bang meer voor het regime
van Khomeini in Iran, maar des temeer voor Irak en diens reusachtige leger
en zijn gevaarlijke wapens.
Ook westerse landen vrezen nu Irak en beschouwen Hoessein als een hoogmoedig
staatsman die voor niets terugdeinst om met zijn tegenstanders af te rekenen
en die met het Westen weinig goeds voor heeft.
Na zijn mislukte poging om via een oorlog met Iran meer toegang tot de
zee te krijgen laat Hoessein zijn oog vallen op Koeweit. Niet alleen heeft
Koeweit een lange kustlijn en bij de hoofdstad Koeweit-stad een grote,
moderne haven, ook zit daar veel olie in de grond en vindt Hoessein dat
Koeweit een deel van Irak is. Voor deze claim voert hij aan dat Koeweit
tot eind 19e eeuw deel heeft uitgemaakt van de Ottomaanse provincie Basra.
Na 1920 laat de Irakese regering meermalen weten dat Koeweit eigenlijk
een deel van Irak is. In 1963 erkent de regering van Arif Koeweit als
een zelfstandig land. Daar wil Hoessein niets van weten; voor hem is Koeweit
nog steeds de negentiende provincie van Irak. In 1990 krijgt Irak ruzie
met Koeweit als dat land (en ook enkele andere Arabische landen) zóveel
olie oppompt dat de prijs op de wereldmarkt daalt. Daardoor verdient Irak
minder aan de uitvoer van zijn olie, juist op het moment dat het land
zoveel schulden aan het buitenland heeft. De ruzie loopt zó hoog op dat
Irak op 2 augustus 1990 Koeweit binnenvalt en bezet.
Westerse en Arabische landen keren zich tegen Hoessein. Ze vinden dat
hij door de inlijving van Koeweit teveel macht krijgt over de wereldwijde
olievoorziening. Irak en Koeweit hebben samen een groot deel van alle
bekende voorraden olie van de wereld. Ook willen ze dat Irak zich terugtrekt
uit Koeweit, zodat dit land weer zelfstandig wordt. Vooral de VS dringen
daarop aan en vragen de Verenigde Naties om Irak tot terugtrekking te
dwingen. Hiertoe stelt de VN op 25 augustus een handelsverbod met Irak
in (Resolutie 681). Irak mag alleen voedsel invoeren, verder wordt alle
buitenlandse handel met Irak verboden, dus ook de uitvoer van olie. Bovendien
sluiten Turkije en Syrië pijpleidingen af waar olie uit Irak door vervoerd
wordt. Hoessein geeft niet toe. Dan vormen de VS, Engeland en een aantal
andere landen een coalitie om Irak desnoods met geweld uit Koeweit te
krijgen. Hiertoe voeren ze onder leiding van de VS de operatie Desert
Shield uit. Die houdt in dat ze troepen, vliegtuigen en schepen sturen
naar de Perzische Golf en het Arabisch schiereiland. Ook Saoedi-Arabië,
Qatar en andere kleine staten aan de Perzische Golf doen hieraan mee.
Nederland stuurt twee marineschepen naar de Golf en Turkije laat een van
zijn militaire vliegvelden door de Amerikaanse luchtmacht gebruiken. Maar
Hoessein blijft weigeren zich uit Koeweit terug te trekken. Bovendien
laat hij honderden buitenlanders in Irak oppakken en als gijzelaars naar
militaire gebouwen en installaties brengen. Hij hoopt dat de coalitie
die niet durft aan te vallen uit angst daarbij buitenlanders te doden.
Enkele weken later laat hij de buitenlanders echter weer gaan. Omdat ze
bang zijn dat VS Irak daadwerkelijk gaan aanvallen, vluchten honderdduizenden
gastarbeiders (voor het merendeel Egyptenaren) uit Irak en Koeweit weg.
Op 29 november neemt de Veilgiheidsraad van de VN Resolutie 678 aan.
Hierin staat dat Irak kan kiezen: of het trekt zich vóór 15 januari 1991
uit Koeweit terug, of de legermacht van de coalitie verdrijft Irak uit
Koeweit. Hoessein geeft andermaal niet toe.
In de nacht van 16 op 17 januari zet de coalitie onder de codenaam Desert
Storm de aanval in. Zes weken lang bombarderen vliegtuigen van de coalitie
Irakese troepen in Koeweit en Irak. Ook kazernes, vliegvelden en andere
militaire installaties in Irak worden als doelwit gekozen. Dan bestookt
Irak Israël met Scud-raketten. De regering hoopt dat Israël Irak aanvalt
en dat Arabische landen in de coalitie partij kiezen voor Irak, omdat
Israël hun erfvijand is. Israël laat zich echter niet verleiden tot een
tegenaanval (onder zware druk van de Amerikanen).
Op 24 februari zetten grondtroepen in Koeweit de aanval in op wat er
van de Irakese bezettingsmacht over is en drijven het de grens met Irak
over. Maar terwijl de Irakese troepen zich terugtrekken of zich overgeven
aan de coalitie, steken Irakese militairen honderden olieputten in Koeweit
in brand.
Technici en brandweerlieden uit verschillende landen komen Koeweit te
hulp om al die branden te blussen en de putten te repareren. Pas in oktober
1991 is de laatste brand geblust. Ook vernielen Irakese soldaten ziekenhuizen
en gebouwen van de overheid. Op 28 februari sluit Irak met de coalitie
een staakt-het-vuren.
Irak versus de VN en de VS
Op 3 april 1991 neemt de Veiligheidsraad van de VN Resolutie 687 aan.
Hierin staat dat Irak Koeweit als een zelfstandig land moet erkennen.
Ook mag Irak geen chemische, biologische en kernwapens meer bezitten,
maken of proberen te maken. Irak mag ook geen raketten hebben die meer
dan 150 kilometer af kunnen leggen. Ten slotte moet het de VN een volledige
lijst geven van alle chemische en biologische wapens, van alle raketten
die meer dan 150 kilometer kunnen afleggen en van alle fabrieken en werkplaatsen
waar zulke wapens en raketten worden gemaakt en beproefd. Daarna moet
het land al deze zaken vernietigen.
Om erop toe te zien dat Irak zich volledig aan deze bepalingen houdt,
zal de VN inspecteurs naar Irak sturen. De regering van Irak mag de inspecteurs
niets in de weg leggen, bijvoorbeeld door hen niet toe te laten tot plaatsen
die ze willen bezoeken of door te weigeren informatie over wapens aan
hen te geven. Pas als de inspecteurs de VN kunnen zeggen dat Irak aan
alle bepalingen heeft voldaan, zal de VN het handelsverbod met Irak opheffen
dat vanaf 25 augustus 1990 van kracht is. De VN richten de United Nations
Special Commission of UNSCOM op. Die wordt geleid door Scott Ritter en
Rolf Ekeus. UNSCOM krijgt hulp van inspecteurs van het Internationale
Bureau voor Atoomenergie, IAEA. Die moeten ervoor zorgen dat Irak niet
langer kan proberen om atoombommen te maken.
In mei 1991 gaat de UNSCOM in Irak aan het werk. Soms gaat de samenwerking
met de Irakese regering moeizaam en dan krijgt de VN ruzie met deze regering.
In 1992 willen de inspecteurs een gebouw van het Ministerie van Landbouw
in Bagdad in. Ze vermoeden dat daar veel documenten liggen over wapens
die Irak niet meer mag maken of hebben. Maar ze krijgen daar geen toegang.
De
Veiligheidsraad weet de Irakezen na enkele weken zover te krijgen dat
de inspecteurs het gebouw wél binnen mogen. Dan blijken de kamers waar
de documenten zouden liggen, te zijn leeggehaald. Later dat jaar zegt
de Irakese regering dat de UNSCOM geen eigen vliegtuigen mag gebruiken.
De onenigheid die dan volgt loopt zó hoog op dat de coalitie in januari
1993 luchtaanvallen uitvoert op Bagdad. In 1994 komt er weer ruzie als
Irak troepen stuurt naar de grens met Koeweit. De Veiligheidsraad eist
dat Irak die daar weer weghaalt, anders volgen er militaire acties tegen
Irak. Dan trekt Irak deze troepen weer terug. Ook erkent Irak in november
1994 Koeweit als een zelfstandig land. Op 8 augustus 1995 loopt Hoessein’s
schoonzoon Hoessein Kamel over naar Jordanië. Daar vertelt hij dingen
over chemische en vooral biologische wapens in Irak die de inspecteurs
van de UNSCOM niet te weten zijn gekomen. Kennelijk had de Irakese regering
informatie over die wapens achtergehouden. Die informatie geeft de regering
alsnog. Daarna krijgen de VN en de Irakese regering ruzie omdat die inspecteurs
van de UNSCOM weigert toe te laten tot enkele plaatsen genaamd ‘presidentiële
domeinen’ of ‘paleizen’. Volgens de regering zal de UNSCOM niets vinden.
Ook zouden inspecties op die plaatsen de nationale veiligheid van Irak
in gevaar brengen en een schending van het recht op zelfbeschikking van
Irak vormen. Vanaf 1996 beweert de Irakese regering dat Amerikaanse medewerkers
van de UNSCOM voor de Amerikaanse inlichtingendienst CIA spioneren. In
1996 zou de CIA hebben geprobeerd om Hoessein ten val te brengen en daar
zouden die medewerkers aan meegewerkt hebben.
In 1997 en ’98 wil de regering Ritter, zelf een Amerikaan, en de andere
Amerikaanse medewerkers zelfs het land uit hebben. Daar wil de VN niets
van weten en Ritter en de andere medewerkers blijven in Irak. Helemaal
uit de lucht gegrepen is de beschuldiging van spionage niet. Enkele Amerikaanse
medewerkers van de UNSCOM zijn inderdaad ook medewerkers van de CIA en
de UNSCOM vraagt en krijgt van de CIA alle informatie over wapens in Irak
die het wil hebben.
Ook met de Amerikaanse regering krijgt de UNSCOM ruzie. Die wil het
regime van Hoessein doen verdwijnen, terwijl de UNSCOM en de VN daar niet
op uit zijn. De VN wil alleen dat Hoessein zich volledig aan Resolutie
687 houdt. In maart 1997 bijvoorbeeld zegt de Amerikaanse minister van
Buitenlandse Zaken Madeleine Albright dat het handelsverbod met Irak van
kracht moet blijven, ook als Irak alle bepalingen van Resolutie 687 nakomt.
Als de UNSCOM zegt dat Irak bijna geen wapens meer heeft die onder Resolutie
687 vallen, laat de CIA weten dat er nog steeds van zulke wapens in Irak
zijn en de UNSCOM dus nog niet klaar is. In 1997 heeft Rolf Ekeus genoeg
van al die tegenwerking en stapt hij op. Zijn opvolger wordt Richard Butler.
In 1998 verlaat ook Ritter de UNSCOM. In december van dat jaar verlaat
het hele team van UNSCOM Irak op bevel van de Amerikaanse regering.
Daarna voeren Engeland en de VS onder de codenaam Desert Fox vier dagen
lang luchtaanvallen uit op Irak terwijl een rapport van de UNSCOM over
de resultaten van de inspecties nog onderweg is naar de Veiligheidsraad.
Volgens president Clinton zijn die nodig om de chemische en biologische
wapens te vernietigen die UNSCOM nog niet had opgespoord en ook fabrieken
waar zulke wapens worden gemaakt. Later blijkt dat de VS bij de aanvallen
ook heeft geprobeerd om Hoessein om te brengen. Dat is niet gelukt. Ritter
is er echter van overtuigd dat Irak vrijwel niet meer van zulke wapens
heeft. Toch willen de VN doorgaan met wapeninspecties. Op 17 december
1999 richten de VN een nieuw team van wapeninspecteurs op genaamd United
Nations Monitoring, Verification and Inspection Commission (= VN-Commissie
voor Onderzoek en Inspectie) of UNMOVIC. Die wordt geleid door Hans Blix.
Ook bepalen de VN dat er een eind komt aan het embargo als Irak 120 dagen
lang goed samenwerkt met de UNMOVIC. Maar Irak wil dat het handelsverbod
wordt opgeheven vóórdat de UNMOVIC aan de slag mag. De VS en Engeland
beschuldigen Irak ervan tóch weer chemische en biologische wapens te maken
en te werken aan een eigen atoombom. Op 23 september 2002 zegt de Engelse
regering in een rapport aanwijzingen te hebben dat Irak daar inderdaad
mee bezig is. Beide landen dreigen Irak met oorlog. Ritter echter meent
dat daar geen aanwijzingen voor zijn en zeker geen harde bewijzen. Irak
kon in 1998 niet meer van zulke wapens maken. En zelfs als Irak nog in
hetzelfde jaar opnieuw was begonnen met het bouwen van werkplaatsen en
fabrieken om zulke wapens te maken, dan zou het in 2002 nóg niet van zulke
wapens kunnen hebben. Zolang de VS en Engeland geen bewijzen aanvoeren
voor hun bewering, mogen ze Irak niet aanvallen, zegt Ritter.
Amerika komt inderdaad met bewijzen tijdens een zitting van de Veiligheidsraad
van de VN. Maar die overtuigen de meeste leden van de Veiligheidsraad
niet. Er ontstaat een impasse. Een tweede resolutie die de weg naar oorlog
met Irak vrijmaakt wordt niet in stemming gebracht als Frankrijk op voorhand
al laat weten een veto uit te spreken.
Daarop beginnen de VS en Groot-Brittannië een oorlog tegen Irak buiten
de VN om. Op 20 maart 2003 vallen beide landen Irak aan in operatie ‘Iraqi
Freedom’.
|