Algerije
krijgt in 1991 met een duivels dilemma te maken: wat moet je doen als
via democratische verkiezingen er een partij aan de macht komt, die de
democratie wil afschaffen?
In
december 1991 zijn er voor het eerst na de onafhankelijkheid van
Algerije vrije verkiezingen. In de eerste ronde haalt de islamitische,
antidemocratische oppositiepartij FIS (Front Islamique du Salut) 47%
van de stemmen, terwijl de regeringspartij FLN (Front de Liberation
National) minder stemmen haalt. Geschokt door dit resultaat annuleren
de militairen in 1992 de tweede ronde – zij zijn bevreesd voor een
islamitische staat, waarin hun rol ondergeschikt is aan die van
geestelijke leiders.
Na de
annulering ontstaat er een burgeroorlog tussen regeringstroepen en
verschillende gewapende islamitische groepen. Deze oorlog heeft geleid
tot meer dan 80.000 slachtoffers (naar schatting van Amnesty
International) en bijna dagelijks komen daar slachtoffers bij. Beide
kampen houden elkaar in een houdgreep waarbij geweld en tegengeweld aan
de orde van de dag zijn.
Woede na een uitbarsting van geweld
De regering van Algerije houdt vast aan de stelling dat het conflict
alleen als een ‘veiligheidsprobleem’ dient te worden gezien en dat de
‘terroristische groepen’ met alle mogelijke middelen met wortel en al
moeten worden uitgeroeid.
Tegelijkertijd
claimt de regering dat de veiligheidssituatie ‘onder controle’ is en
dat het geweld een ‘overblijfsel’ is. In militaire kringen echter is er
een strijd gaande tussen ‘uitroeiers’, de haviken die zich hard
opstellen, en tussen groepen die pleiten voor onderhandelingen met de
tegenstanders van het regime om het geweld te kunnen stoppen.
De rol van de islam
De
islam speelde een belangrijke rol tijdens de strijd voor
onafhankelijkheid tegen de Fransen. Na de onafhankelijkheid heeft de
FLN zich echter losgemaakt van de islam en begon het een wereldse,
‘socialistische’ staatsideologie te ontwikkelen.
Het
FIS speelde handig op de onvrede hierover in de maatschappij in door de
islam weer centraal te stellen. Bovendien wist het FIS zijn
populariteit te verhogen, werkend vanuit een netwerk van moskeeën en
islamitische centra, door alternatieve sociale diensten te bieden die
de straatarme staatsinstellingen niet konden leveren.
De gewapende milities die zich tegen de regering verzetten, beroepen zich eveneens op de islam.
Armee Islamique du Salut (AIS) De
militaire vleugel van het FIS, naar schatting bestaande uit 10.000
manschappen. De AIS lijkt bereid om met de regering over vrede te
praten.
Abdelaziz Bouteflika Huidige president van Algerije die lijkt te streven naar vrede in zijn land.
Berberorganisaties
Berbers vormen 20-25% van de bevolking. Zij verzetten zich tegen de
islamitische bewegingen in Algerije (met name FIS, AIS en GIA) omdat
deze islamisering en Arabisering op één lijn stellen.
Front des Forces Socialistes (FFS)
Een niet-religieuze partij die voornamelijk door Berbers wordt gesteund
en geleid wordt door Hocine Ait Ahmed.
FLN (Front de Liberation National)
Regeringspartij die de alleenmacht heeft en steunt op de militairen.
FIS (Front Islamique du Salut)
Islamitische
oppositiepartij die de enige vrije gemeentelijke en provinciale
verkiezingen van 1990 wint en dreigt de parlementsverkiezingen van 1992
te winnen.
Groupes Islamiques Armes (GIA)
Los
verband van verschillende militante en gewapende groepen, bestaande uit
naar schatting 2.500 tot 10.000 manschappen. De groepen die onder de
paraplu van de GIA vallen staan gewoonlijk onder bevel van een ‘Emir’,
een militaire bevelhebber en een ‘Caliph’, zijn politieke gids. Zij
vallen staatsambtenaren, journalisten, artiesten, musici en andere
burgers aan. Van de GIA wordt gezegd dat het zich bezig houdt met
zwarte handel en maffiapraktijken waarmee ze hun militaire activiteiten
financieren. De GIA is tegen iedere vorm van verzoening en mikt op een
gewelddadige verdrijving van de regering.
Hoge Staatsraad
De Hoge Staatsraad wordt na het afgelasten van de
parlementsverkiezingen in 1992 in het leven geroepen om het land te
besturen. De raad is samengesteld uit militaire officieren en daartoe
aangewezen politici.
Mohammad Lamari
Mohammad Lamari Luitenant-generaal die samen met Mohammad Mediene het voor het zeggen heeft in de Hoge Staatsraad
Mohammad Mediene Hoofd
van de militaire veiligheidstroepen die het samen met
luitenant-generaal Mohammad Lamari het voor het zeggen heeft in de Hoge
Staatsraad
1962 Algerije
wordt onafhankelijk van Frankrijk. De macht komt in handen van de FLN
(Front de Liberation National), die gesteund wordt door de militairen.
De leiders van het verzet tegen de Fransen worden op een zijspoor
gedirigeerd en andere politieke partijen worden verboden. De regering
van Algerije gaat zich ten buiten aan buitensporige corruptie.
1986
De olie- en gasprijzen, die samen voor 57% van de staatsinkomsten
zorgen, kelderen. Het merendeel van de bevolking verarmt, hetgeen zich
uit in een groot tekort aan betaalbare woningen en hoge werkloosheid
(tot 70%!)
1988 Er zijn massale opstanden in het land uit verzet tegen het falende economische beleid van de regering
1989 Algerije
sluit een overeenkomst met het IMF (Internationaal Monetair Fonds). Het
IMF steunt Algerije als het land de staatsschuld terugdringt. De
maatregelen raken de armen onevenredig hard en verergert de crisissfeer
flink.
1990 President
Chadli Bendjadid voert beperkte hervormingen door om de bevolking
tegemoet te komen en staat meer politieke partijen toe.
1990
De eerste vrije gemeentelijke en provinciale verkiezingen worden
gewonnen door de islamitische oppositiepartij FIS (Front Islamique du
Salut). De regeringspartij FLN krijgt niet meer dan 28% van de stemmen.
December 1991 Bij de eerste ronde van de eerste vrije parlementsverkiezingen
in de geschiedenis van het land haalt FIS 47% van de stemmen.
<>Januari 1992 De
militairen annuleren de tweede ronde van de parlementsverkiezingen
(waar alleen de twee best scorende partijen mogen doorgaan) en
arresteren duizenden FIS-aanhangers en hun leiders. De FIS roept de
heilige oorlog (jihad) uit tegen het militaire bewind. Er ontstaat een
burgeroorlog waarbij overheidspersoneel, militairen en leden van
gewapende milities slachtoffer worden, maar ook duizenden onschuldige
burgers.
1992 De
Hoge Staatsraad, samengesteld uit militaire officieren en daartoe
aangewezen politici, wordt in het leven geroepen om het land te
besturen. Mohamad Boudiaf is de president van deze raad, maar hij wordt
door enkele leden van de veiligheidstroepen in juni 1992 vermoord, naar
men beweert omdat hij van plan was de wijdverspreide corruptie aan te
pakken.
1996 President
Zeroual start een dialoog met ‘acceptabele’ oppositiepartijen (niet met
FIS en GIA) en treft voorbereidingen voor nieuwe gemeentelijke en
parlementsverkiezingen. Dit leidt in september 1996 tot een ‘nationale
verzoeningsovereenkomst’, geboycot door de FFS.
Juni 1997
Bij de parlementaire verkiezingen veroveren de FLN en een andere
regeringsgezinde partij een meerderheid van de zetels. Gelegaliseerde
islamitische partijen (de FIS is opnieuw buitengesloten) veroverden
ongeveer 25 percent van de zetels. Met de resultaten is naar ieders
mening waarschijnlijk geknoeid.
Juli 1997 Zeroual
laat twee voormalige leiders van FIS vrij. De gewapende tak van FIS,
AIS, kondigt een eenzijdige wapenstilstand af en gaat samen met het
regeringsleger tegen de GIA vechten.
Verdriet in Sidi Rais
1997 De
meeste slachtoffers vallen tot nu toe bij individuele acties van
militairen en militieleden. Vanaf 1997 krijgen de massamoorden een
systematisch karakter. Het GIA wordt ervan verdacht bloedbaden in
dorpen aan te richten waarbij honderden slachtoffers vallen (Sidi Rais,
augustus 1997: meer dan 300 slachtoffers; Relizane, december 1997: meer
dan 400 slachtoffers).
1998 Zeroual treedt uit frustratie over de tegenwerking van de militairen af.
1999 Abdelaziz Bouteflika wint de presidentsverkiezingen, voornamelijk omdat
hij de enig overgebleven kandidaat is nadat zes andere kandidaten, de
meesten van de oppositie, zich uit protest tegen vermeend gesjoemel en
verkiezingsfraude hebben teruggetrokken.
29 mei 1999 Bouteflika
kondigt een nationaal referendum over verzoening en een algemene
amnestie voor iedereen die bij het conflict betrokken is aan, met
uitzondering van diegenen die beschuldigd zijn van moord. Daarop
verklaren de leiders van zowel FIS als AIS hun ‘totale en
onvoorwaardelijke steun om de strijd te stoppen’, waardoor de leden van
de GIA als enige gewapende militie overblijft.
30 mei 2002 Er
zijn ‘gecontroleerde’ verkiezingen in Algerije. Er mogen twee
‘nationalistische’ partijen meedoen (waaronder de FLN), drie
‘islamitische’ partijen (maar niet de FIS), twee Berberpartijen en twee
‘linkse’ partijen. Met democratische, vrije verkiezingen hebben deze
verkiezingen weinig van doen. Er zijn verschuivingen binnen, maar niet
tussen de stromingen. De opkomst is dan ook laag: 46% van alle
kiesgerechtigden. Het geweld gaat gewoon door. Conflictbemiddeling
Binnenlands Na
de verkiezingen in november 1995 van President Zeroual start de
Algerijnse overheid een dialoog met verschillende wereldse en
islamitische politieke partijen, met uitzondering van FIS en GIA, in
een poging om haar geloofwaardigheid op te krikken. Deze pogingen
leiden tot een eenzijdige wapenstilstand van de kant AIS in september
1997. Deze dialogen leiden echter niet tot een zinvolle politieke
participatie, laat staan tot een vreedzame oplossing. Er zijn
verdenkingen dat deze pogingen alleen maar tot doel hebben om de
tegenstanders van het regime in de luren te leggen of te verdelen.
De regering stelt in 1992 het Nationaal Observatorium voor de Mensenrechten
in, dat moet rapporteren over mensenrechtenschendingen in het land. Het
Observatorium lijkt zijn rol echter meer als verdediger van de overheid
dan als verdediger van de mensenrechten te zien. Het Observatorium
heeft regelmatig gezegd dat de mensenrechtenschendingen door
regeringstroepen beperkt in aantal zijn geweest en dat deze incidenten
onmiddellijk gevolgd zijn door gerechtelijke actie.
De
regering heeft ook centra geopend voor slachtoffers van verkrachtingen
door ‘terroristen’, die gerund worden door de Nationale Commissie voor
behoud en promotie van Vrouwenzaken. Verder kunnen burgers sinds 1998
over de ‘verdwijning’ van hun vrienden en familieleden rapporteren bij
centra in het hele land.
Algerijnse
NGO’s die opkomen voor de mensenrechten en een dialoog tussen regering
en oppositie tot stand willen brengen, worden door de regering ernstig
in hun werk belemmerd. Ze worden niet erkend of simpelweg genegeerd.
Alleen
het Comité van Familieleden van Verdwenen Personen van Algerije slaagt
erin om aandacht te vragen voor het probleem van ‘verdwijningen’. De
organisatie organiseert wekelijks demonstraties in Algerije die worden
bijgewoond door honderden moeders.
Een
tweede organisatie met enige invloed is de Rassemblement d’Action
Jeunesse (RAJ) die zich richt op mensenrechteneducatie voor jongeren.
RAJ lobbiet voor een dialoog tussen alle partijen en organiseert
regelmatig vredesactiviteiten, waaronder ‘nachtelijke concerten voor de
vrede’, waar duizenden jongeren op af komen.
Internationaal
De
Verenigde Naties spreken in 1997 het verlangen uit betrokken te worden
bij de pogingen om het conflict te beheersen. Kofi Annan,
Secretaris-Generaal van de VN, zegt dat ‘woorden niet langer genoeg’
zijn om een vreedzame oplossing in Algerije tot stand te brengen. In
1998 staat de regering van Algerije een VN-team toe om het land te
bezoeken. Het team verblijft twee weken in het land en praat met
vakbondsleiders, oppositiepartijen, vrouwengroepen, advocaten en een
aantal slachtoffers van het conflict.
Het rapport dat de VN vervolgens uitbrengt, is teleurstellend. Alleen
het geweld van de ‘terroristen’ wordt veroordeeld; het geweld van de
kant van de overheid blijft onbesproken. Het VN-rapport wordt door
Amnesty International getypeerd als een ‘vergoeilijking’.
De
Organisatie van Afrikaanse Eenheid en de Arabische Bond krijgen bij de
regering van Algerije evenmin een poot aan de grond. Een zeer kritisch
rapport van de OAE wordt na druk van de Algerijnse regering weer
ingetrokken.
Ook de Europese Unie
voert geen daadkrachtig beleid. De EU bevriest tijdelijk de economische
en humanitaire hulp aan Algerije, maar deze bevriezing wordt maar korte
tijd nageleefd. Sinds 1995 zijn er onderhandelingen in het kader van de
Euro-Mediterraans Partnerschapovereenkomst (EUROMED), dat een clausule
over mensenrechten bevat, maar tijdens de onderhandelingen worden er
geen issues besproken die gerelateerd zijn aan mensenrechten en
conflictmanagement.
Het
Europese Parlement (EP) beveelt ‘internationale protectie’ aan voor
Algerijnse asielzoekers, die gevaar zouden lopen als ze worden
teruggestuurd, maar de meeste regeringen gaan door met het afwijzen van
asiel voor Algerijnse asielzoekers omdat ‘niet bewezen kan worden dat
ze in gevaar zijn’ of omdat ‘niet bewezen kan worden dat ze geen
bescherming zouden krijgen van de autoriteiten van hun land’.
In januari 1998 bezoeken drie ministers van buitenlandse zaken van de
EU Algiers, maar het driemanschap laat na tot een internationaal
onderzoek naar het geweld op te roepen en ook de
mensenrechtenschendingen door regeringstroepen worden niet veroordeeld.
Het laatste beetje geloofwaardigheid verliest de delegatie als de leden
weigeren om tijdens een persconferentie een open brief, die hen
gestuurd is door de FIS, te lezen en de brief in het toilet van hun
hotel verbranden.
In
november 1994 nodigt de gemeenschap van Sint Egidio, die eerder al
betrokken is bij het vredesproces in Mozambique, alle partijen in het
conflict, waaronder de regering en de FIS, uit voor vredesgesprekken in
Rome.
Van
alle betrokken partijen wijst alleen de regering de uitnodiging af. In
januari 1995 komen de betrokken partijen een ‘Nationaal Contract’
overeen, waarin alle vormen van geweld worden afgewezen, waarin werd
opgeroepen tot een staakt-het-vuren, waarin de FIS erkend wortd, waarin
de Berbertaal Tamazight als officiële taal erkend wordt, waarin wordt
opgeroepen alle politieke gevangenen vrij te laten, en waarin wordt
voorgesteld een nationale conferentie in het leven te roepen om een
overgangsregering te vormen die vrije en democratische verkiezingen zou
moeten organiseren. Het initiatief wordt botweg door de regering
verworpen.
Amnesty International
heeft met nadruk de mensenrechtenschendingen door regerings- en
gewapende groepen in Algerije over het voetlicht gebracht. Tot 1997,
toen de organisatie geen toestemming meer kreeg om het land te
bezoeken, heeft Amnesty International onderzoeksmissies georganiseerd,
waarvan de resultaten zijn vastgelegd in verschillende rapporten.
Onderzoek naar slachtoffers van mensenrechtenschendingen in Algerije door Amnesty
Het
gebrek aan toegang tot Algerije en de onmogelijkheid om de
mensenrechtenschendingen vrijelijk te onderzoeken vormen de
belangrijkste obstakels voor een succesvolle interventie door
internationale NGO’s. De vredesgesprekken in Rome en de weigering door
de regering om enige bemiddeling van buitenaf te accepteren laten
duidelijk zien dat de nationale trots van Algerije een serieus te nemen
obstakel is voor buitenlandse interventies. De gesprekken in Rome
hebben echter wel het positieve effect gehad dat het regime gedwongen
werd om met een eigen ‘nationaal verzoeningspact’ te komen, zelfs los
van het feit dat dit initiatief niet serieus genomen kan worden. Verder
is het mensenrechtenorganisaties gelukt, ondanks de obstakels op hun
pad, om de aandacht te krijgen voor de humanitaire crisis in Algerije.
In
zijn algemeenheid kan worden gezegd dat de vijandige houding van het
regime in Algerije jegens het aanbod voor bemiddeling van buitenaf de
internationale gemeenschap ervan bewust heeft gemaakt dat het conflict
niet simpelweg gezien kan worden als het inruilen van democratie voor
islamitisch fundamentalisme. De ongekende mate van geweld heeft ertoe
bijgedragen dat de VN situatie in Algerije niet langer konden negeren.
Echter, sinds de VN akkoord zijn gegaan met het sturen van een missie
op voorwaarden die door de Algerijnse overheid zijn gedicteerd, heeft
de oproep voor een internationaal onderzoek zijn momentum verloren.
Door het ontbreken van burgerrechten zijn de Algerijnse NGO’s weinig
succesvol geweest in hun pogingen om het conflict te beheersen. Een
belangrijke uitzondering is het Comité van Familieleden van Verdwenen
Personen in Algerije. Sinds dit comité met zijn campagnes in de zomer
van 1998 begon wordt er in Algerije veel gesproken over de kwestie van
de ‘verdwijningen’, waarbij zelfs in de pers en in het Parlement vragen
zijn gesteld over het lot van ‘verdwenen’ personen. Vooruitzichten
Deels
door het verborgen karakter van het conflict en de onduidelijkheid over
de krachten die achter de schermen met elkaar strijden, komen de
analisten met elkaar tegensprekende scenario’s voor de toekomstige
ontwikkelingen in Algerije. Een echte vredesregeling wordt binnen deze
context zelden als realistisch gezien. Sommigen geloven dat het
conflict in een patstelling terecht is gekomen. De meeste waarnemers
voorspellen daarom een langdurig aanhoudend gewapend conflict, waarbij
delen van het land onder controle staan van gewapende groepen en andere
delen van regeringstroepen. Er doen drie scenario’s de ronde:
Het land valt uiteen, waarbij het verdeeld wordt in de-facto ‘emiraten’ en gebieden onder controle van de staat.
Er
ontstaat een situatie waarbij enige politieke participatie wordt
toegestaan, maar waarbij de militairen een belangrijke politieke rol
blijven spelen.
De
militairen sluiten een deal met de islamitische gewapende groepen,
voornamelijk ten koste van alle andere betrokken partijen (met de
gewone burgers en de Berberbevolking).
De
vierde en meest wenselijke oplossing, een parlementaire democratie
waarbij de militairen terugtreden en de gewapende islamitische groepen
voortaan via de politieke weg hun doel proberen te bereiken, wordt door
alle deskundigen voorlopig als onhaalbaar gezien.