De naam zegt het al: in de kampen worden burgers opgesloten, mensen die geen militair zijn.
Niet álle burgers, maar de mannen, vrouwen en kinderen met een Europese (meestal: Nederlandse) achtergrond. Ze worden wel de ‘totoks’ genoemd, oftewel de volbloed blanken. De meesten van hen werden uiteindelijk in een kamp opgesloten. Maar ook veel Indo-Europeanen (mensen van gemengde afkomst) belandden in een kamp.
Er waren 367 burgerkampen waar in totaal honderdduizend Nederlandse burgers werden opgesloten.
Veel burgerkampen bestonden uit een bestaande wijk die door middel van gevlochten bamboehekken (gedek) van de buitenwereld werd afgesloten.
Gluren door / kijken over het gedek heen
In het begin woonde iedereen nog bij elkaar: mannen, vrouwen en kinderen. Al snel werden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Er ontstonden aparte mannenkampen en kampen voor vrouwen met hun kinderen. In 1942 woonden de jongens tot hun 17e of 18e in het vrouwenkamp. Maar die leeftijd werd snel lager. In 1944 lag de grens op 10 jaar. Jongens woonden tot hun 10e bij hun moeder, maar als ze 10 werden, verhuisden ze naar een mannenkamp of ze werden opgesloten in een apart jongenskamp.
Het leven in een burgerkamp was in het begin en in de meeste gevallen nog niet zo slecht. Er was voldoende ruimte en voldoende voedsel voorhanden. In het begin van de oorlog (toen mensen nog geld hadden) konden de kampbewoners nog voedsel bijkopen. Maar er kwamen steeds meer mensen bij. Dezelfde ruimte en dezelfde hoeveelheid voedsel moesten door steeds meer mensen worden gedeeld. Dan ontstaan er tekorten.
Gebrek aan ruimte (links) en ‘jongens zoeken tussen het afval naar eetbare resten’ (rechts)
Naarmate de oorlog voortduurde, werd het voedseltekort steeds groter. De mensen in de kampen verzwakten door allerlei ziektes, en duizenden van hen gingen dood van de honger.
In kamp Ambarawa 7 op Midden-Java bijvoorbeeld zaten meer dan 4000 vrouwen en kinderen in tien stenen barakken, omheind met prikkeldraad en gedek. Door de enorme overbevolking en een ernstig gebrek aan voedsel en medicijnen stierven negentig kampbewoners. Maar het kon nog erger: van de 976 jongens en mannen in kamp Bangkinang op Sumatra ginger er maar liefst 122 dood.
Van de ongeveer 100.000 kampbewoners overleefde 1 op de 7 (ongeveer 13.000 in totaal) de kampen niet.
Wat deden de kampbewoners de hele dag? Ze verveelden zich vooral. Om verveling te verdrijven, hielden veel kampbewoners een dagboek bij, hoewel dat eigenlijk verboden was. Ook onderwijs was verboden, maar toch gaven veel volwassenen stiekem les aan hun kinderen.
In de kampdagboeken komen steeds drie onderwerpen terug: het gebrek aan privacy, de geruchten die in het kamp de ronde deden (en waarvan de meeste niet bleken te kloppen) en het eten.
Vervelend vonden de kampbewoners de voortdurende verhuizingen. De meeste kampbewoners werden van het ene naar het andere kamp verplaatst, waarbij altijd schaarse bezittingen verloren gingen of vrienden uit het oog werden verloren.
Een bordspel spelen kan helpen tegen de verveling.
Met een kleurpotlood is op een linnen doek een ganzenbordspel getekend. Het spel heeft de vorm van een plattegrond van kamp Kampili.