Leadership

Bron: krijgsgevangenenkampen

Nederlands-Indië werd verdedigd door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Het KNIL bestond uit vrijwilligers en dienstplichtige mannen. Op 9 maart 1942, twee maanden na de inval van de Japanners in Nederlands-Indië, moest het KNIL zich overgeven. De militairen werden krijgsgevangen gemaakt en in aparte kampen opgesloten.

De krijgsgevangenen werden gescheiden naar rang, nationaliteit en afkomst. De meeste Javaanse, Soendanese en Timorese KNIL-militairen kwamen al snel vrij. De Ambonese en Menadonese militairen (die de naam hadden zeer pro-Nederlands te zijn) bleven in krijgsgevangenschap. Ook alle officieren en onderofficieren van het KNIL bleven gevangen.

 

Gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (tweede van rechts) en legercommandant luitenaal-generaal ter Poorten (rechts) worden op 17 april 1942 door de Japanners opgesloten in Kampement 10e Bataljon in Batavia


De krijgsgevangenen werden over heel Nederlands-Indië en op andere plaatsen in Azië (Japan, Birma, Maleisië) verspreid. Het leven in de krijgsgevangenenkampen was nog slechter dan in de burgerkampen. De Japanse soldaat werd geleerd dat het een grote schande was om gevangen genomen te worden en zij konden niet begrijpen waarom de Europese krijgsgevangenen uit schaamte geen zelfmoord hadden gepleegd. De Japanse kampbewakers behandelden hun Europese krijgsgevangenen dan ook met minachting.

De krijgsgevangenen moesten hard werken bij de aanleg van vliegvelden en spoorwegen. Berucht is de aanleg van de Birma-spoorlijn, die de bijnaam Dodenspoorlijn kreeg. Elke dag stierven er gemiddeld zo’n 75 militairen bij de aanleg van deze spoorlijn (door honger, ziektes en uitputting), meer dan 15.000 in totaal.

 

In Nederlands-Indië zelf waren er 202 krijgsgevangenenkampen waarvan tweederde op Java. Van de meer dan 42.000 Nederlandse en Indo-Europese KNIL-militairen kwamen er 8.200 om het leven.

Inloggen (eerst éénmalig registreren)