In het Caribisch gebied liggen zes eilanden die onder Nederlands bestuur staan:
- Aruba, Bonaire, Curaçao (ten noorden van Venezuela),
- Saba, St. Eustatius en St. Maarten (ten zuidoosten van Puerto Rico).
Met St. Maarten is iets bijzonders aan de hand: het zuidelijke deel hiervan is Nederlands, de rest hoort bij Frankrijk. De bewoners van het zuidelijke deel zijn dus Nederlandse staatsburgers. Veel bewoners spreken Nederlands, maar de voertaal is Engels.
In de 16e en de 17e eeuw was Nederland (toen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) een machtige zeevarende natie met een vloot die alle zeeën van de wereld bevoer. Grote concurrenten waren andere zeevarende naties: Spanje, Engeland, Portugal en Frankrijk. Alle vijf de landen probeerden hun invloed in de wereld uit te breiden door kolonisatie van nieuw ontdekte gebieden. Ze waren in een constante strijd om de macht gewikkeld. Hun vloten vervoerden daarom niet alleen handelswaar, maar waren tegelijkertijd ook oorlogsschepen met soldaten en wapens aan boord. En om ook nog bij te verdienen hielden ze zich ook bezig met de zogenaamde ‘kaapvaart’. Goud en zilver, geroofd uit Zuid- en Midden-Amerika, waren een geliefde buit.
WIC en MCC
Met de oorlogsbuit uit 1628 (die Piet Hein wist te bemachtigen) bekostigden de Nederlanders de kolonisatie van Pernambuco, een stukje Braziliaans kustgebied. Van hieruit bestookten ze de Spanjaarden op de Antillen (De Antillen zijn in de 15e eeuw, ontdekt door Columbus en Alonso de Ojeda). In 1634 werden Curaçao, Bonaire en Aruba ingenomen. Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba kwamen rond die tijd ook onder Nederlands bestuur. Twee koloniale handelsorganisaties regelden het reilen en zeilen op de eilanden: de West-Indische Compagnie (WIC), gerund door Hollanders, en de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC), gerund door Zeeuwen. De WIC werd door de regering van de republiek belast met de kolonisatie van de kusten van Amerika en West-Afrika. De MCC hield zich vooral bezig met de goederenhandel, onder andere van zout.
De handelswaar: goud, koffie en slaven:
De Nederlandse Antillen waren te klein om er winstgevende plantages te stichten voor de teelt van koffie en suiker. Maar er werd een andere manier gevonden om veel geld te verdienen: door tegelijkertijd goederen te verhandelen, aan kaapvaart te doen en aan de handel in slaven. De Antillen werden daarvoor geschikt omdat ze op de route tussen de Amerikaanse kusten en Europa lagen. Curaçao had bijvoorbeeld wel plantages, maar werd voornamelijk gebruikt als handelspost en als ‘militaire basis’. Er werden op dat eiland veel slaven verhandeld, waarvan de meesten in de koloniën te werk werden gesteld.
De koopvaarders van de WIC en de MCC zorgden dat hun schepen altijd vracht hadden. Daartoe zetten ze de zogenaamde driehoekshandel op. De schepen voeren volgeladen met buskruit, vuurwapens en textiel vanuit Holland en Zeeland naar Afrika. Dit was de eerste lijn van de driehoek. In Afrika verhandelden ze de goederen voor slaven voor de koloniën in West-Indië. Dit was de tweede lijn van de driehoek. De slaven werden onder andere op Curaçao verhandeld en met dit geld werden de producten van de plantages gekocht.
De derde lijn was de weg terug naar Europa. De verkoop van de slaven was de meest winstgevende handel van de driehoek.
In 1792 ging de WIC failliet en daarna kwamen de Antillen onder Brits bestuur. In 1816 nam Nederland het bestuur van de eilanden weer over. Aan het hoofd kwam een door koning Willem I aangestelde gouverneur, die namens de koning het bewind voerde over de kolonie. In 1863 werd de slavernij afgeschaft.
Vijf Europese mannen in pak met hoge hoed te midden van een grote groep arme Antillianen voor het uitdelen van aalmoezen.
Bij deze gelegenheid werd herdacht dat 25 jaar eerder de slavernij was afgeschaft. De vijf heren in het midden, met hoge hoed,
waren leden van de feestcommissie.