Deze les laat zien waarom iedereen in Nederland en alle mensen wereldwijd rechten hebben. Die rechten staan in twee documenten, waarvan de één alleen geldt voor alle inwoners van Nederland, de Nederlandse Grondwet en de andere, de Universele Verklaring van de Mens van de Verenigde Naties, of afgekort UVRM, geldt voor iedereen op aarde. Leerlingen onderzoeken op welke punten beide documenten elkaar overlappen en op welke punten ze van elkaar verschillen.
Plan van aanpak:
Voor de opdracht in deze les trekt u 1 lesuur uit. Hiervan gebruikt u de eerste helft van de tijd om de leerlingen de bronnen te laten lezen, behalve de versie in eenvoudige taal van het UVRM en van de rechten die in de Nederlandse Grondwet staan. De resterende tijd is bestemd voor het met elkaar vergelijken van de rechten in de UVRM en die in de Grondwet.
U laat de leerlingen in groepen van drie aan de opdracht in de les werken. Eerst lezen de leerlingen de eerste drie bronnen in de les en de bron ‘Wat doen de VN?’.
Daarna laat u de groepen kiezen uit drie opgaven.
In opgave I vergelijken ze tien rechten uit de UVRM met tien rechten uit de Grondwet. Ze noteren de rechten die alleen in de lijst van UVRM-rechten staan of alleen in de lijst van rechten uit de Grondwet.
In opgave II en III vergelijken ze rechten die niet in de lijsten van Opgave I zijn opgenomen met elkaar. Daar gebruiken ze de twee bronnen voor die ze niet hoeven te lezen in het eerste deel van de opdracht.
In opgave II noteren ze de rechten die wel in de UVRM staan, maar niet in de Grondwet.
In opgave III noteren ze de rechten die wel in de Grondwet staan, maar niet in de UVRM.
Alle leerlingen kiezen uit de rechten, die ze bij het maken van Opgave I, II of III hebben gevonden, één recht uit. Daar schrijven ze een artikel van hooguit honderd woorden over, waarin ze uitleggen waarom:
- het recht in beide documenten thuishoort, of:
- het recht niet in beide documenten thuishoort.
Als iedereen klaar is met de opdracht, kijkt u de artikelen na.
Uitwerking
Van opgave I: Rechten die overeenkomen (M = mensenrechten; G = grondrechten):
M17 - G14 / M18 - G6 / M19 - G7 / M20 - G9
M21 - G4 / M23 - G19 / M25 - G22 / M26 - G23
Dus blijven over:
Mensenrechten die niet in de Grondwet te vinden zijn:
16. Je hebt het recht om te trouwen
24. Je hebt recht op vrije tijd en vakantie.
Grondrechten die niet in de UVRM te vinden zijn:
3. Iedere Nederlander heeft het recht om ambtenaar te worden.
21. Iedereen heeft recht op een prettige en schone woonomgeving. De regering moet daarvoor zorgen.
Van opgave II:
Mensenrechten die niet in de Grondwet terug te vinden zijn:
14. Als je slachtoffer wordt van mensenrechtenschendingen heb je het recht om naar een ander land te gaan en dat land te vragen jou te beschermen (asielrecht)
15. Je hebt het recht een eigen naam en nationaliteit te hebben, d.w.z. tot een land te behoren.
22. Je hebt het recht om jezelf te ontwikkelen en te profiteren van de gunstige omstandigheden (werk, cultuur, sociale zorg) in je land.
27. Je hebt het recht om te genieten van wat kunst en wetenschap voortbrengen. Als kunstenaar, schrijver of wetenschapper heb je recht op bescherming.
28. De autoriteiten in je land moeten ervoor zorgen dat er een 'orde' is, die al deze rechten beschermt.
Van opgave III:
Grondrechten die niet in de UVRM te vinden zijn:
5. Iedereen heeft het recht om schriftelijke verzoeken bij de overheid in te dienen.
11. Niemand mag zomaar aan je komen (onschendbaarheid van lichaam)
16. Je mag alleen gestraft worden (met een boete of gevangenisstraf) als je een wet hebt overtreden.
17. Je hebt het recht om tegen een straf in beroep te gaan.
Deze les past bij:
Kerndoel 37: De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:
– tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.);
– tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr.–500 na Chr.);
– tijd van monniken en ridders (500–1000);
– tijd van steden en staten (1000–1500);
– tijd van ontdekkers en hervormers (1500–1600);
– tijd van regenten en vorsten (1600–1700);
– tijd van pruiken en revoluties (1700–1800);
– tijd van burgers en stoommachines (1800–1900);
– tijd van wereldoorlogen (1900–1950), en
– tijd van televisie en computer (1950–heden).
De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. De vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.
Kerndoel 39: De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren.
Kerndoel 44: De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn.