Helpt hulp? - voor de docent: info


Ontwikkelingssamenwerking is een vorm van samenwerking tussen rijke en ontwikkelingslanden. Voor Nederland is het al tientallen jaren een vast onderdeel van zijn buitenlands beleid. Niet alleen is het zaak helder voor ogen te hebben wat je ermee wilt bereiken - de Verenigde Naties bieden er gedetailleerde richtlijnen voor in hun zeventien Duurzame Ontwikkelingsdoelen – maar ook hoe je dat precies wil doen en hoe je moet vaststellen of en in welke mate je aanpak succes heeft gehad.

Daarbij moeten altijd keuzes worden gemaakt, tussen landen en/of regio’s, en ook waar je op welke werkterreinen de nadruk op wil leggen, zoals onderwijs, gendergelijkheid, bestrijding van armoede of van de gevolgen van klimaatverandering.

In deze les kunnen leerlingen hier zelf ervaring mee opdoen.

Plan van aanpak:
Voor de les trekt u 1 uur uit.

Laat de leerlingen de animatiefilm zien. U laat daarna de leerlingen de bronnen ‘Nederlands beleid' en ‘De Chinese aanpak’ individueel lezen.

Trek hier 20 minuten de tijd voor. Daarna laat u de leerlingen in tweetallen een advies opstellen voor de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die deel uitmaakt van een nieuw kabinet. Die minister wil namelijk weten wat voor beleid hij of zij moet gaan voeren inzake ontwikkelingssamenwerking.

Om een goed advies te kunnen geven, gaan de leerlingen aan de hand van de overige bronnen in de les na:

  • hoe Nederland die ontwikkelingssamenwerking onder het kabinet Rutte-III heeft aangepakt;
  • of Nederland tussen 1965 en het aantreden van het kabinet Rutte-III in 2017 steeds die aanpak heeft gevolgd of anders te werk is gegaan;
  • hoe China, nu een rijk land dat actief aan ontwikkelingssamenwerking doet, hierbij te werk gaat, en
  • hoe hij of zij de aanpak en de oogmerken van zijn of haar aanpak wil afstemmen op wat de Verenigde Naties willen bereiken met ontwikkelingssamenwerking.

In het advies moet staan:

  • welke van de drie wijzen van aanpak die in de les worden beschreven, volgens de leerlingen het beste werkt;
  • waar er binnen de door de leerlingen gekozen aanpak de nadruk op moet liggen;
  • hoe is vast te stellen of, en in welke mate, de  aanpak succes heeft gehad, en
  • of de aanpak gericht moet worden op bepaalde landen of regio’s, en zo ja, op welke landen of regio’s.

Voor deze activiteit trekt u de rest van de tijd uit. Als iedereen klaar is, kijkt u de verslagen en podcasts na.

Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Concept schaarste (SE)
De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.

Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.

Eindtermen voor VWO:
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.2 De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode,
- de bestedingsmethode
- subjectieve methode
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)

H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.4 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling
- internationalisering
- creatieve destructie en (duurzame) innovatie
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen

 

verwante lessen

Login Form