Helpt hulp?

 

kaagNederland heeft al lange tijd veel belang gehecht aan ontwikkelingssamenwerking. Zo heeft Nederland hiervoor vanaf 1965 een aparte minister of staatssecretaris gehad. Vanaf 2012 was het steeds een minister, die werkt op het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nederland heeft in 1970 samen met andere rijke landen, waaronder veel Europese landen, beloofd ieder jaar tenminste 0,7% van zijn Bruto Nationaal Product of BNP (= de waarde van alle goederen en diensten die een land in een jaar tijd voortbrengt) aan ontwikkelingssamenwerking uit te geven. Dat is sindsdien meestal ook gebeurd. In 2006 gaf Nederland zelfs 0,82% van zijn BNP aan ontwikkelingssamenwerking uit. Daarna is dat teruggezakt tot 0,55% van het BNP in 2021.

Sigrid Kaag, minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 2017 tot 2021

 


 

opdrachtStel: er treedt een nieuw kabinet aan met een minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Voor die minister aan de slag gaat, wint hij of zij bij jullie advies in over hoe hij of zij aan ontwikkelingssamenwerking gaat doen.

Dat willen jullie best wel doen, maar dan moet je eerst nagaan:

Zodra je dat allemaal weet, maak je je advies aan de minister in de vorm van een geschreven rapport of een podcast. Vertel hierin:

  



werkinuitvoeringeenuurVoor deze opdracht krijg je 1 lesuur de tijd. 

Kijk eerst naar de animatievideo. Lees daarna de bronnen ‘Nederlands beleid’ en ‘De Chinese aanpak’. Daar krijg je 20 minuten de tijd voor.

Daarna doe je samen met een klasgenoot je onderzoek en maak je je hiervan een verslag of podcast.

Hier krijg je de rest van de tijd voor.



Wat beoogt Nederland met zijn aanpak van ontwikkelingssamenwerking?

Dat zie je in de “Animatievideo beleidsnota Investeren” in Perspectief

investereninperspectief



Aanvankelijk ondersteunde Nederland met ontwikkelingssamenwerking een aantal ontwikkelingslanden, omdat het heel moeilijk is alle ontwikkelingslanden van de wereld tegelijk te helpen. In 2008 bijvoorbeeld onderhield Nederland met 36 landen een structurele, bilaterale ontwikkelingsrelatie. In 2009 en 2010 waren het er 39. Onder het kabinet Rutte-I (2010-2012) werd dat aantal teruggebracht. De (financiële) hulp voor de betrokken landen liep via de overheden van die landen. Die landen noemde de regering partnerlanden.

Vanaf 2018, onder Rutte-III, ging de regering over op een aanpak die draait om werkterreinen en regio’s. Uitgangspunt hierbij is dat er op het gebied van bestrijding van armoede, honger en ondervoeding, beschikbaarheid van schoon water en onderwijs veel bereikt is sinds 1990. Toch is de ontwikkelingssamenwerking nog steeds noodzakelijk is en wel om de volgende redenen:

Daarom legt de Rijksoverheid zich toe op het verlenen van hulp aan landen in de buurt van Europa met een zwak bestuur of daar waar een gewapend conflict aan de gang is. Vooral uit die landen komen veel vluchtelingen en migranten naar Europa.

Het gaat om landen in het Midden-Oosten, West-Afrika, Noord-Afrika en de Hoorn van Afrika. Met die hulp moeten in deze regio’s de oorzaken van migratie, terreur, armoede en klimaatverandering worden aangepakt.

Onder die hulp valt noodhulp, opvang van vluchtelingen in de eigen regio, aanpak van ongelijkheid tussen jongens en meisjes en tussen mannen en vrouwen, uitbreiding  van onderwijs en werkgelegenheid en het tegengaan van klimaatverandering.

Dit alles doet de regering samen met bedrijven en kennisinstellingen die in ontwikkelingslanden willen investeren (zie ook de animatievideo).

De overheid gebruikt bij haar beleid inzake ontwikkelingssamenwerking als leidraad zeventien Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Die zijn in 2015 opgesteld door de Verenigde Naties en moeten in 2030 zijn behaald.

De Duurzame Ontwikkelingsdoelen zijn te vinden op Sustainable Development Goals: Werelddoelen voor duurzame ontwikkeling | Ontwikkelingssamenwerking | Rijksoverheid.nl.

 



China voert een zeer actief beleid met betrekking tot Afrika en heeft er al veel geïnvesteerd. Het richt zich vooral op landen waar het Westen nogal wat gereserveerd tegenover staat. Denk aan Angola, dat als zeer corrupt geldt en opkrabbelt na een dertigjarige burgeroorlog, of Zambia, een land waar structurele aanpassingsprogramma’s in de jaren tachtig maar niet wilden lukken.

Structurele aanpassingsprogramma’s (S.A.P.’s) zijn plannen van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds voor ontwikkelingslanden om de economie productiever te maken en om het land te helpen bij het afbetalen van zijn schulden  De S.A.P.’s waren heel controversieel. De overheden van een ontwikkelingsland moesten bijvoorbeeld bezuinigen op gezondheidszorg, onderwijs, armoedebestrijding en op het aanpakken van de milieuproblemen en mensenrechtenschendingen. Tegenwoordig heeft de Wereldbank meer aandacht voor bijvoorbeeld het armoedeprobleem in ontwikkelingslanden.

De Chinese aanpak maakt deel uit van een omvangrijk Chinees project dat in 2013 is opgestart en Belt and Road Initiative heet. Hiermee wil China in tientallen landen infrastructuur helpen aanleggen om deze landen met elkaar en met China te verbinden.

landkaartEen overzicht van de stand van zaken in 2018 van de belangrijkste projecten van het Belt and Road Initiative

Het is een nieuwe versie van de Zijderoute, een handelsroute die China, vanaf de Oudheid tot aan de verovering van Constantinopel in 1453, via het Ottomaanse Rijk, verbond met het Midden-Oosten en het Middellandse Zeegebied.

Om het Belt and Road Initiative te financieren heeft China in 2914 een tegenhanger opgericht van de Wereldbank, de Aziatische Investeringsbank voor Infrastructuur. Deze bank verstrekt leningen aan andere landen in Azië die nieuwe spoorlijnen, autowegen, havens, enzovoort willen aanleggen, of laten aanleggen door Chinese aannemers.

Europese politici en deskundigen hebben bezwaren tegen de Chinese aanpak van ontwikkelingssamenwerking. Bijvoorbeeld omdat China voor het verlenen van de hulp geen voorwaarden stelt aan landen op het gebied van respect voor de rechten van de mens en over de omstandigheden waaronder arbeiders werken. Een ander bezwaar betreft de aanpak zelf. China sluit namelijk economische en zakelijke overeenkomsten waarbij word afgesproken dat de landen in ruil voor de hulp grondstoffen leveren aan China, zoals bijvoorbeeld aardolie.

Maar er is nog meer op die aanpak aan te merken. Kon Kelei, voormalig Soedanees kindsoldaat en nu afgestudeerd in de rechten, zei er ooit dit over:

"Europa is gegroeid door alles met eigen handen aan te pakken. De Chinezen bouwen nu een brug, wat gebeurt er als die brug straks kapot gaat? Moeten we dan weer naar China bellen? De Chinezen komen met hun eigen mankracht, en jongeren als ik kunnen slechts toekijken."

 



Hoe rijk of arm een land is kun je niet zien aan het BNP van een land want hoe hoog het BNP is, hangt ook af van het aantal inwoners van het land. Wel enig houvast biedt het  BNP per capita, het BNP gedeeld door het aantal inwoners. Maar dan ben je er nog niet helemaal omdat de koopkracht van 1 dollar of 1 euro verschilt per land. Of anders gezegd: met hetzelfde bedrag in dollars of euro’s kun je in het ene land meer dingen kopen dan in het andere. Daarom is de rekeneenheid Purchase Power Parity of PPP in gebruik om het BNP per capita van verschillende landen toch met elkaar te kunnen vergelijken.

Aan de hand van BNP per capita verrekend in PPP is een ranglijst gemaakt die te vinden is op GDP per Capita - Worldometer (worldometers.info) .Deze lijst geeft de stand van zaken in 2017 weer.

Maar de hoogte van het BNP per capita van een land verrekend in PPP zegt nog niets over hoeveel elke inwoner van het land per jaar verdient. Wat dat betreft zijn de verschillen tussen inwoners vaak aanzienlijk. Hoe groot die verschillen zijn, is vast te stellen met de Gini-index. En die kan weer worden gebruikt om landen met elkaar te vergelijken. Dat doen bijvoorbeeld de United Nations Development Programme UNEP en de Wereldbank.

De Gini-index is altijd een waarde tussen 0 en 100. De waarde is 0 als alle inwoners van een land precies hetzelfde inkomen hebben en 100 als precies één inwoner alle geld verdient dat er in het land verdient wordt. In de praktijk is dat niet mogelijk, dus heeft de index van elk land een waarde tussen 0 en 100. De meeste West-Europese landen hebben een zeer lage Gini-index. De index is juist hoog in sommige ontwikkelingslanden.

ginikaartOverzicht van de GINI-index per land, variërend van donkergroen (laag) tot donkerrood (hoog)

Een door de Wereldbank opgestelde, recente ranglijst van landen naar Gini-index is te vinden op Countries ranked by GINI index (World Bank estimate) (indexmundi.com). hierbij zij opgemerkt dat de waarden per land niet in hetzelfde jaar zijn verkregen.

 



Rijkdom en armoede zijn niet goed uit te drukken in BNP per capita, verrekend in PPP en Gini-index alleen. Je kunt wel veel verdienen, maar wat heb je daar aan, als je grote kans hebt dat je al op je veertigste komt te overlijden, omdat de gezondheidszorg in je land slecht functioneert? En hoe kun je je uitgaven goed afstemmen op wat je verdient, als je nooit op school geleerd hebt hoe je dat moet doen? Gewoon omdat onderwijs lang niet voor iedereen toegankelijk is.

Daarom hebben de Verenigde Naties naast de BNP per capita verrekend in PPP en de Gini-index de Human Development Index of HDI ontwikkeld om na te gaan hoe rijk of arm inwoners van een land zijn. Deze index meet de gemiddelde prestaties van een land, opgedeeld in drie categorieën:

  1. Volksgezondheid, aan de hand van de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte.
  2. Kennis, aan de hand van de mate van analfabetisme en het deel van de bevolking dat basis-, voorgezet en hoger onderwijs doorloopt.
  3. Levensstandaard, aan de hand van het Bruto Nationaal Product per capita, verrekend in PPP.
    hdikaartWereldkaart van de HDI-index variërend van donker (zeer hoog) naar licht (laag)


De gemiddelde levensverwachting verschilt per land. Het loopt van op of iets boven de 80 jaar in landen als Japan en Nederland tot minder dan 50 in enkele landen in Afrika ten zuiden van de Sahara.

Verschillen tussen landen zijn er ook in alfabetisme. De westerse wereld haalt overal een alfabetiseringsscore van 98 of 99%. In de minst gealfabetiseerde landen is die nog niet de helft.

Een recente ranglijst van landen naar HDI is te vinden op https://worldpopulationreview.com/country-rankings/hdi-by-country.

 



Mannen en vrouwen hebben dezelfde rechten. Dit is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties.

Maar in de praktijk worden vrouwen nog steeds achtergesteld:

We beperken ons nu tot het onderwijs. Hoe doen de meisjes het in de afzonderlijke landen ten opzichte van jongens? De VN houden dat apart bij voor het basisonderwijs en voor het voortgezet onderwijs.

In een ideale situatie krijgen meisjes evenveel kansen als jongens. Dan is de verhouding tussen meisjes en jongens gelijk, dat wil zeggen 100 jongens tegenover 100 meisjes, oftewel 100:100 = 1. Als meisjes minder kansen hebben dan jongens, zakt het verhoudingsgetal onder de 1. Een verhouding van 0,8 wil zeggen dat ten opzichte van 100 jongens maar 80 meisjes de kans krijgen om naar school te gaan (80:100 = 0,8).

In de meeste landen is de verhouding tussen 0,9 en 1, in andere landen lager.

Dit is maar één manier om (on)gelijkheid te meten tussen meisjes en jongens en tussen vrouwen en mannen per land. Een bredere maatstaf die hiervoor kan worden gebruikt, is de Gender Development Index of GDI.

In deze index zijn opgenomen:

Deze soorten gegevens zijn ook verwerkt in de HDI (zie ‘Bron: hdi’)

gdikaartWereldkaart van GDI variërend van donkerblauw (minste ongelijkheid tussen mannen en vrouwen) tot lichtblauw (grootste ongelijkheid tussen mannen en vrouwen)

Naar: ‘Gender Development Index’ op Gender Development Index - Wikipedia. Op deze webpagina vind je een ranglijst uit 2018 van 189 landen naar GDI en een wereldkaart waarop de landen zijn aangegeven met een kleurcode in vijf groepen. Bij elk land op de lijst is aangegeven bij welke groep op de wereldkaart het hoort. Ook is bij elk land de HDI vermeld, uitgesplitst voor vrouwen en mannen.

 



In ontwikkelingssamenwerking gaan miljarden om. De verleiding om een stukje uit de ruif voor jezelf te houden is groot. Donoren zijn daar niet gelukkig mee. Onze belastingcenten zien we niet graag belanden op een Zwitserse rekening van een of andere corrupte machthebber.

Maar wat is corruptie precies? Komt het ook in Nederland voor? Welke landen hebben weinig of juist veel corruptie te maken?

Kijk naar de YouYube-video ‘Zo staat het met corruptie in de wereld en in Nederland – NOS op 3’: 

Kijk daarna op de wereldkaart op de webpagina ‘Corruption Perceptions Index’ op https://www.transparency.org/en/cpi#.

 



Ontwikkelingssamenwerking is een vorm van samenwerking tussen rijke en ontwikkelingslanden. Voor Nederland is het al tientallen jaren een vast onderdeel van zijn buitenlands beleid. Niet alleen is het zaak helder voor ogen te hebben wat je ermee wilt bereiken - de Verenigde Naties bieden er gedetailleerde richtlijnen voor in hun zeventien Duurzame Ontwikkelingsdoelen – maar ook hoe je dat precies wil doen en hoe je moet vaststellen of en in welke mate je aanpak succes heeft gehad.

Daarbij moeten altijd keuzes worden gemaakt, tussen landen en/of regio’s, en ook waar je op welke werkterreinen de nadruk op wil leggen, zoals onderwijs, gendergelijkheid, bestrijding van armoede of van de gevolgen van klimaatverandering.

In deze les kunnen leerlingen hier zelf ervaring mee opdoen.

Plan van aanpak:
Voor de les trekt u 1 uur uit.

Laat de leerlingen de animatiefilm zien. U laat daarna de leerlingen de bronnen ‘Nederlands beleid' en ‘De Chinese aanpak’ individueel lezen.

Trek hier 20 minuten de tijd voor. Daarna laat u de leerlingen in tweetallen een advies opstellen voor de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die deel uitmaakt van een nieuw kabinet. Die minister wil namelijk weten wat voor beleid hij of zij moet gaan voeren inzake ontwikkelingssamenwerking.

Om een goed advies te kunnen geven, gaan de leerlingen aan de hand van de overige bronnen in de les na:

In het advies moet staan:

Voor deze activiteit trekt u de rest van de tijd uit. Als iedereen klaar is, kijkt u de verslagen en podcasts na.

Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Concept schaarste (SE)
De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.

Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.

Eindtermen voor VWO:
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.

H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.2 De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode,
- de bestedingsmethode
- subjectieve methode
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)

H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.4 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling
- internationalisering
- creatieve destructie en (duurzame) innovatie
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen

 


 

 



De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als ze hebben laten zien in staat te zijn te  beoordelen welke aanpak goed werkt bij ontwikkelingssamenwerking, en hoe je kunt vaststellen in welke mate de aanpak succes heeft gehad.

 

verwante lessen