In de meeste landen worden arbeidsverhoudingen tussen werknemers en werkgevers niet alleen bepaald door hoe de economie werkt, maar ook door wetgeving. Zo is het in Nederland bij wet, op een paar uitzonderingen na, verboden om kinderen te laten werken. Ook in alle andere landen is kinderarbeid bij wet verboden. Maar in landen met een zwakke economie en/of veel corruptie komt nog steeds kinderarbeid voor. Er werken daar nog kinderen om bij te verdienen, omdat anders hun ouders en andere familieleden niet rond kunnen komen. Die kinderen hebben weinig of helemaal geen tijd om naar school te gaan, wat een negatieve invloed heeft op hun toekomst.
Volgens sommige economen zal kinderarbeid vanzelf verdwijnen als de economie van een land maar blijft groeien en het gemiddelde salaris er stijgt. Dan zou het op den duur niet meer nodig zijn dat er kinderen meewerken om hun familie te onderhouden, waardoor ze weinig of geen onderwijs meer kunnen volgen.
Is bemoeienis van ‘de politiek’ met wetgeving werkelijk niet nodig om kinderarbeid te doen verdwijnen? Of is het – wat andere economen geloven – wel degelijk nodig dat er wetten zijn die kinderen van de werkvloer houden en in de schoolbanken houden tot ze hun school hebben afgemaakt?
En wat als de economie van een land klappen krijgt en de vraag naar arbeid daardoor dermate sterk daalt dat het gemiddelde arbeidsloon omlaag gaat? Is het dan niet handig dat er wetten tegen kinderarbeid zijn en dat naleving ervan wordt gehandhaafd?
Ten slotte: is het wel zo erg en heeft het een positieve kant voor kinderen als ze werken, zolang ze maar voldoende tijd overhouden om naar school te gaan?
Stof genoeg tot nadenken, en dat gaan jullie doen aan de hand van de bronnen in deze les.
Daarna gaan jullie een discussie aan rond de vraag of de overheid een actieve rol moet blijven spelen bij het uitbannen van kinderarbeid of niet.
Voor deze opdracht krijg je 2 lesuren de tijd.
Lees in je eentje de bron ‘Marktprijs’ en kijk naar de video van SchoolTV en lees de bron ‘Wat doen de VN?’. Trek er 15 minuten voor uit.
Daarna gaan jullie in twee groepen aan de slag met de volgende stelling: ‘De overheid moet wereldwijd het voortouw nemen om een einde te maken aan kinderarbeid’.
- Groep A verzamelt aan de hand van de overige bronnen in de les argumenten om deze stelling te verdedigen.
- Groep B verzamelt op dezelfde manier argumenten om deze stelling aan te vechten.
Voor deze bronnenstudie krijg je 45 minuten de tijd, dus verdeel het leeswerk onder elkaar.
Vaardig een lid van de groep af voor een paneldiscussie. In deze discussie proberen de panelleden elkaar van elkaars standpunt te overtuigen. Daar krijgen ze 10 minuten de tijd voor.
Ten slotte vragen we aan de hele klas wie van de twee panelleden zijn of haar standpunt het best heeft verdedigd.
Voor dit gesprek ruimen jullie de rest van de tijd in.
Arbeid is een van de drie productiefactoren in de economie, naast kapitaal en natuur. De beloning die in het productieproces aan de arbeid wordt toegekend is het arbeidsloon of salaris. De werknemer verricht arbeid in ruil voor loon. Anders gezegd: arbeid heeft een prijs en die prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Als het aanbod van arbeid groter wordt en/of de vraag kleiner, dan daalt de prijs van arbeid. De prijs van arbeid stijgt als het aanbod ervan kleiner wordt en/of de vraag ernaar groter.
Er is dus sprake van een markt voor arbeid, waarbij de prijs van die arbeid afhangt van het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van arbeid. Die prijs wordt, samen met andere arbeidsvoorwaarden vastgelegd in een overeenkomst tussen beide marktpartijen. Werkgevers proberen de prijs van arbeid laag te houden om hun producten tegen lagere prijzen te kunnen verkopen dan hun concurrenten. Daarmee kunnen ze hun afzet vergroten.
Dat gebeurde in de 19e eeuw in landen waar de Industriële Revolutie op gang was gekomen. De lonen van fabrieksarbeiders waren op gegeven moment zo laag geworden dat deze volwassen arbeiders er niet meer van konden rondkomen en hun vrouwen en kinderen daarom moesten bijspringen door ook in fabrieken te werken. Dat maakte het aanbod van arbeid groter en de prijs ervan daalde nog meer. Dat gebeurde ook in Nederland.
Waar dat toe leidde, zie je in de SchoolTV-film ‘Jacob Jan Cremer’:
Ook in andere landen die de Industriële Revolutie doormaakten, werd kinderarbeid door wetgeving aangepakt en uitgebannen. Ook werd in Nederland en in andere landen waar de industrie was opgekomen, leerplicht ingevoerd.
Als kinderen worden gedwongen te werken en daardoor niet naar school kunnen of zich niet normaal kunnen ontwikkelen als kind, spreken we van kinderarbeid. Honderden miljoenen kinderen werken op het platteland, in het huishouden, in mijnen, steengroeven, als kindsoldaat of in fabrieken en werkplaatsen en in de toeristische sector. In India bijvoorbeeld werken veel kindarbeiders in de textielindustrie. Werkdagen van 12 uur of meer zijn er heel normaal!
Armoede is een van de belangrijkste redenen voor het bestaan van kinderarbeid. De kinderen moeten meehelpen om voldoende inkomen te krijgen voor het gezin om te overleven. Ze hebben geen keuze. Dat betekent hard werken voor weinig geld. Er blijft geen tijd over om te spelen. En nog belangrijker: de kinderen gaan niet naar school.
Kinderarbeid houdt zichzelf in stand. Er is sprake is van een vicieuze cirkel. De armoede dwingt kinderen mee te werken voor een gezinsinkomen. Omdat kinderen moeten werken, kunnen ze niet naar school of hun school niet afmaken. Bijna altijd is het ook zo dat scholen geld kosten. Als arme gezinnen al nauwelijks aan eten kunnen komen, kunnen ze al helemaal geen schoolgeld betalen.
Zonder onderwijs komen deze kinderen als ze ouder geworden zijn niet terecht in beter betaalde banen en blijven ze afhankelijk van ongeschoold werk in vaak slechte arbeidsomstandigheden. Hiermee kunnen ze niet uit de armoede komen. Die armoede dwingt hun kinderen te werken en niet naar school te gaan. Zo is niet alleen de cirkel rond, maar wordt armoede ook overgedragen op de volgende generatie.
Politici worden niet moe te benadrukken, dat eerst de armoede overwonnen moet worden. Dan zou het probleem van kinderarbeid - en daarmee het niet naar school gaan - vanzelf opgelost worden.
Er wordt daarbij over het hoofd gezien, dat kinderarbeid zelf aan armoede bijdraagt. Wie niets geleerd heeft, zal zelden uit de armoede komen. En nog belangrijker: economische groei leidt niet automatisch tot het overwinnen van kinderarbeid. Alleen al omdat lang niet iedereen profiteert van economische groei.
In de Indiase textielindustrie bijvoorbeeld werken veel kinderen. Hier valt het beleid van economische ontwikkeling als wondermiddel gewoon door de mand. De politiek verwacht van de economische groei wonderen, terwijl bestuurders degenen zijn die het probleem van de kinderarbeid moeten oplossen. Op de welvaart van het land zal het geen een negatieve invloed hebben: in India zijn er meer werkzoekenden dan werkende kinderen. Over de overstap moet goed nagedacht worden. Arme families kunnen het zich meestal niet veroorloven, al is het voor enkele maanden, om zonder aanvullend inkomen rond te komen. Kinderarbeid verbieden en de getroffen families vervolgens in de steek laten, leidt tot economische rampspoed en stuit zelfs op weerstand van de kinderen zelf.
Een jongen met zijn zusje in een sloppenwijk in India
Kinderarbeid wordt door velen gezien als een noodzakelijk kwaad. Het inkomen van het kind zou nodig zijn voor het gezin om te kunnen overleven. Recente ervaringen in India laten zien dat arme kinderen, meestal kastelozen of dalits, vaak vroegtijdig de school verlaten. Redenen zijn de slechte kwaliteit van het onderwijs en de discriminatie van de dalit-kinderen, en vooral van meisjes. Ook het ontbreken van een onderwijsinspectie en de bureaucratische barrières zorgen ervoor dat kinderen niet naar school gaan. Tegelijkertijd houdt kinderarbeid de armoede van gezinnen eerder in stand dan dat ze die oplost: de vicieuze cirkel van armoede en analfabetisme.
Wet tegen kinderarbeid
India’s belangrijkste wet inzake kinderarbeid is de Child and Adolescent Labour (Prohibition and Regulation) Act uit 1986. Deze wet vermeldt een aantal beroepen die kinderen niet mogen uitoefenen en reguleert de werktijd van kinderen in een aantal andere sectoren tot niet meer dan zes uur per dag. Alle soorten kinderarbeid die worden uitgevoerd ‘met hulp van de familie’ zijn toegestaan en vallen niet onder de wetten op het gebied van kinderarbeid. De meeste kinderarbeid is dus niet verboden en niet gereguleerd en ook de handhaving van de wet is ronduit zwak te noemen.
Maar daar lijkt verandering in te komen. In januari 2017 heeft de Indiase regering twee belangrijke conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO van de Verenigde Naties getekend. Dat zijn de conventie over de minimumleeftijd die werknemers moeten hebben (nr. 138) en de conventie die de ergste vormen van kinderarbeid verbiedt (nr. 182). Lees hierover meer op https://www.iasabhiyan.com/convention-182-convention-138-international-labour-organisation/.
Deze stap komt niet helemaal uit de lucht vallen. De Indiase overheid was tot 2017 al bezig zich in te spannen om kinderarbeid tegen te gaan. Zo nam India al in 2009 de ‘Right to Education Act’ aan. Hiermee werd de leerplicht, inclusief controle- en onderwijscapaciteit, stevig verankerd voor kinderen van 6 tot 14 jaar.
Nationaal programma tegen kindarbeid
India heeft een nationaal kinderarbeid-programma dat als doel heeft het opzetten van speciale scholen voor voormalige kindarbeiders in de meeste delen van het land. De bedoeling is om deze kinderen voor te bereiden op integratie in het gewone onderwijssysteem van de overheid.
Overheidsscholen functioneren echter vaak slecht en zijn niet toegerust op oudere kinderen, die kindarbeider zijn geweest. Het IPEC (International Programme for the Elimination of Childlabour), het wereldwijde kinderarbeidprogramma van de ILO, is ook actief in een aantal delen van India.
Toen in maart 2020 steeds meer mensen in India Covid-19 kregen, ging het hele land in lockdown. Alle scholen moesten dicht. Op 15 oktober 2020 mochten de scholen van de federale regering weer open. Maar het is ook aan de regeringen van elke deelstaat om te bepalen wanneer de scholen in hun deelstaat weer open kunnen. In Bihar was dat op 15 november 2020.
Een Indiase school in non-Covid-tijden
Door de schoolsluiting is in Bihar (in het oosten van India) een oud probleem weer toegenomen, nadat het jarenlang afgenomen is: kinderarbeid. Volgens een landelijke wet (zie de bron ‘Noodzakelijk kwaad’) mogen kinderen tot 14 jaar niet werken. Wel zijn er enkele uitzonderingen op dit verbod. Zo mogen kinderen tot 14 jaar wel werk doen op de boerderij van hun ouders.
Tijdens de lockdown keerden talloze arbeiders, die uit Bihar vertrokken waren om in een andere deelstaat te werken, met hun familie terug naar Bihar. Veel van hun kinderen kwamen toen zonder onderwijs te zitten, omdat die niet werden geregistreerd om in Bihar naar school te kunnen gaan zodra de scholen weer open zouden zijn. Op grote schaal werden die kinderen geronseld om in een fabriek te gaan werken, met beloften op een hoog salaris en niet al te lange werktijden.
Al voordat in India de Covid-19-pandemie uitbrak, werd het verbod op kinderarbeid veelvuldig overtreden. 1,1 Miljoen kinderen waren in Bihar in 2011 aan het werk, 11% van het totaal aantal kinderen in India. In 2011 had Bihar 104 miljoen inwoners, 8% van de 1,21 miljard die heel India in dat jaar telde.
Tegelijkertijd is Bihar een van de armste deelstaten van India. Het gemiddelde inkomen per hoofd van de bevolking is er omgerekend 350 euro per jaar. Het nationale gemiddelde jaarinkomen is 1050 euro. Ook qua alfabetisering scoort Bihar onder het landelijk gemiddelde. Van alle inwoners van de deelstaat kan 61,8% lezen en schrijven. Landelijk is dat 72,9%. Daar komt nog bij dat minder vrouwen dan mannen kunnen lezen en schrijven in Bihar, bij vrouwen 51,5% en bij mannen 71,2%.
Puja Kumar (14) is een van de kinderen in Bihar die sinds maart niet meer naar school hebben gekund. Ze knipt en verzamelt helmgras dat als veevoer dient. hiermee verdient zij geld voor haar ouders en haar oudere broer. Dat geld kunnen ze goed gebruiken, omdat haar ouders hun werk op een boerderij in de buurt niet kunnen doen, want het land van die boerderij staat onder water door de zware regenval. De jaarlijkse regentijd in Bihar is namelijk nog niet voorbij.
Leraren geven lessen online en ook op televisie wordt onderwijs gegeven, maar Puja heeft er, net als veel van haar leeftijdgenoten geen profijt van. Als een familie al een smartphone heeft, moet die vaak worden gedeeld door alle leden van de familie. Puja heeft er geen en kan ook geen lessen volgen op televisie. Daarom geeft ze zichzelf les met hulp van haar broer door haar schoolboeken door te nemen.
Ook leraren zitten in hun maag met de schoolsluiting. Op de school in Madhaul waar Puja altijd naartoe ging, zijn vijf leraren toch aan het werk, voor zover er wat te doen is. De school is van de overheid, dus moeten zijn leraren de helft van de tijd aanwezig zijn. Dat is verplicht voor alle leraren van overheidsscholen.
De leraren van de school van Puja brengen hun tijd in het schoolgebouw door met administratief werk, iets waar ze lang niet alle tijd mee kunnen vullen. Aan online lesgeven doen ze niet. ”Daar was geen initiatief voor. De leerlingen moeten het zelf doen.” zegt Sinha, een van de leraren.
Een andere leraar heeft wel geprobeerd om aan online onderwijs te doen. Hij is in verschillende dorpen geweest om dat voor elkaar te krijgen. Maar de ouders van de leerlingen aan wie hij online les wilde geven, waren nooit thuis of namen hem niet serieus. Hij vindt de schoolsluiting een ramp voor de leerlingen. “Maar”, verzucht hij, “wat kunnen we doen?”
Naar: ‘Scholen dicht, iedereen weer aan het werk’, door Eva Oude Elferink, in NRC-Handelsblad van 14 en 15 november 2020
Ook in welvarende landen als Nederland moesten scholen in 2020 tijdelijk dicht vanwege een lockdown om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Weliswaar kon je online les krijgen zolang de scholen dicht waren, maar toch: wat gaat er boven een plek waar je niet alleen les krijgt, maar waar je met leeftijdgenoten samen bent en interessante dingen met elkaar doet? Als je hebt gemerkt dat je het niet kan missen, ook niet voor een paar maanden, heb je alle opvoedings- en onderwijsdeskundigen aan je zijde. Die zijn het er allemaal over eens dat naar school gaan belangrijk is voor je leven nu en straks.
De leden van Manthoc, een Peruaanse beweging van kindarbeiders, zet zich in voor het recht van kinderen op arbeid. De Peruaanse regering heeft - zoals regeringen van veel andere Latijns-Amerikaanse landen - de kinderarbeid simpelweg verboden en dacht er daarmee vanaf te zijn. Bij illegale werkzaamheden zijn de kinderen echter nog meer aan hun werkgevers uitgeleverd. En wanneer ze door de politie bij de straathandel worden betrapt, wordt hun handelswaar in beslag genomen.
Een demonstratie van Manthoc in Lima, Peru
De Manthoc-kinderen hebben een sterke onderlinge solidariteit ontwikkeld en kunnen in noodgevallen op de hulp van anderen rekenen. Wanneer een kind geen handelswaar meer heeft, omdat deze door de politie in beslag is genomen en dat kind niet meer genoeg geld heeft om nieuwe waren te kopen, springen de andere kinderen bij en verstrekken hem of haar het benodigde geld. Wanneer de gehele economie uit dergelijke netwerken zou bestaan, dan zou het geen enkel probleem zijn om de economische gevolgen van een verbod op kinderarbeid op te vangen.
Manthoc is ook in een ander opzicht voorbeeldig. De kindarbeiders vinden de openbare scholen saai en levensvreemd. Zij hebben daarom hun eigen scholen opgericht, waar zij in hun vrije tijd werkelijk het idee hebben iets over het leven te leren. Zij houden zich niet aan de gangbare lesuren van 50 minuten en rapporten met cijfers zijn er ook niet. Het maakt de kinderen zelfbewust en meer verantwoordelijk ten opzichte van de leraren. Een leerplicht zoals wij die kennen, wijzen ze af. Zou die er niet zijn, maar wel een recht op onderwijs, dan zouden de staatsscholen allang door vrije scholen verdrongen zijn. De scholen zouden dan aan de kinderen moeten bewijzen dat het de moeite waard is om juist bij hen les te volgen.
Kindarbeiders in Guatemala hebben een vergelijkbare voorkeur voor autonome scholen, omdat hieronder scholen te vinden zijn die de Indiaanse cultuur op waarde weten te schatten: dit in tegenstelling tot de openbare scholen in dit land. Het recht op onderwijs werkt goed tegen materiële armoede. Het is ook goed tegen de geestelijke armoede en beperktheid van de scholen. Dit geldt met name voor culturele minderheden, die vaak tot de armere groepen in de samenleving behoren.
Economische groei leidt in ontwikkelingslanden op korte termijn tot meer kinderarbeid. Uma Kambhampati en Raji Rajan van de Britse University of Reading hebben de arbeidsparticipatie van kinderen van 5 tot 15 jaar in vijftien Indiase deelstaten onderzocht. Ze publiceerden de resultaten van dit onderzoek in een artikel met als titel ‘Economic Growth: a panacea for child labor?’ in 2006.
Het percentage kinderen voor wie arbeid de belangrijkste dagtaak was, liep uiteen van 4,11 procent en 4,59 procent in de zeer arme deelstaten Bihar en Uttar Pradesh tot maximaal 17,27 procent in het veel rijkere Andhra Pradesh.
De auteurs stelden vast dat de staten met de grootste economische groei ook de sterkste toename in kinderarbeid lieten zien. Dat is te verklaren, omdat een toename in het bruto inkomen van de inwoners van een deelstaat gepaard gaat met een grotere vraag naar ongeschoolde werknemers in de landbouw.
Kinderen kunnen daarin gemakkelijk voorzien, omdat zij beschouwd worden als verborgen arbeidsreserve.
Met deze toename van de vraag naar arbeid, zo schreven de auteurs, is tot op heden onvoldoende rekening gehouden.
Als door de economische groei het gezinsinkomen stijgt, kunnen meer ouders het zich permitteren kinderen naar school te sturen. Doorgaans zullen ook scholen verbeteren, evenals de infrastructuur. Die factoren dragen bij aan een afname in kinderarbeid op de lange termijn. Economische groei gaat dan ook op lange termijn daadwerkelijk samen met een afname in kinderarbeid.
Cijfers van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO van de Verenigde Naties laten zien dat wereldwijd het percentage werkende kinderen tussen 1950 en 2000 is gedaald van 28 naar 11 procent. In Europa bedroeg het percentage werkende kinderen aan het einde van de 20e eeuw 0,04. India heeft tussen 1950 en 2000 een daling laten zien van 35 naar 12 procent.
Kambhampati en Rajan benadrukken in hun artikel dat zij zich niet verzetten tegen economische ontwikkeling als zodanig. Wel willen zij de aandacht vestigen op het feit dat negatieve gevolgen op korte termijn vooraf kunnen gaan aan de gunstige effecten van economische groei op lange termijn.
De Internationale Arbeidsorganisatie ILO van de Verenigd Naties houdt zich bezig met de verbetering van de arbeidsomstandigheden van werknemers. Dat doet de organisatie onder meer aan de hand van conventies tegen schadelijke vormen van arbeid, die de ILO heeft opgesteld. Landen die deze conventies hebben getekend, moeten zich eraan houden. Ook houdt de ILO trends rond arbeid bij, zoals de toe-of afname van kinderarbeid.
De VN-organisatie voor onderwijs, wetenschap en cultuur UNESCO houdt zich bezig met het ondersteunen en verbeteren van onderwijs aan kinderen wereldwijd.
Dat doet ook het VN-kinderfonds UNICEF, onder meer door de bouw van scholen en door de aanschaf van leermiddelen te bevorderen.
Het eerste Duurzame Ontwikkelingsdoel van de Verenigde Naties van een lijst van zeventien die in 2030 moeten zijn behaald is dat armoede de wereld uit moet zijn.
Twee van deze doelen die betrekking hebben op onderwijs en arbeid zijn:
- 4. Bevorder gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen.
- 8. Bevorder aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor iedereen.
Wil je deze twee doelen in detail bekijken, klik dan op https://www.sdgnederland.nl/sdgs/ en dan op het iconen met nummers 4 en 8.
Hoe kan er een einde komen aan kinderarbeid? Gaat dat vanzelf als de economie maar groeit en de lonen van arbeiders stijgen? Of moeten regeringen er altijd aan bijdragen met wetten tegen kinderarbeid en met wetten die zorgen voor meer toegang van kinderen tot onderwijs en moeten zij zorgen voor adequate handhaving van die wetten?
Vast staat dat kinderarbeid simpelweg verbieden niet voldoende is om het uit te bannen. Het hangt af van hoe goed je een dergelijk verbod kunt handhaven. Ook is kinderarbeid altijd het gevolg van armoede en zorgt het ervoor dat armoede van ouders op kinderen wordt overgedragen.
Bovendien is het maar de vraag of kinderarbeid altijd erg is, zolang het niet te veel ten koste gaat van de mogelijkheid om naar school gaan.
Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit. Eerst laat u de leerlingen de bron ‘Marktprijs’ lezen en de video van SchoolTV bekijken en de bron ‘Wat doen de VN?' individueel lezen. Trek er 15 minuten voor uit.
Daarna laat u de leerlingen twee groepen maken. Die gaan aan de slag met de volgende stelling: ‘Nationale overheden moeten wereldwijd het voortouw houden om een einde te maken aan kinderarbeid’.
- Groep A verzamelt aan de hand van de overige bronnen in de les argumenten om deze stelling te verdedigen.
- Groep B verzamelt argumenten om deze stelling aan te vechten.
Voor deze bronnenstudie trekt u 45 minuten uit. Vertel de leerlingen dat ze het beste het leeswerk onder elkaar kunnen verdelen.
Daarna wijst iedere groep een vertegenwoordiger aan om meet te doen aan een paneldiscussie over de stelling. In deze discussie proberen de panelleden elkaar van elkaars standpunt te overtuigen. Daar geeft u ze 10 minuten de tijd voor.
U sluit de les af met een klassengesprek waar u de rest van de tijd voor inruimt. Hierin vraagt u de leerlingen wie van de twee panelleden zijn of haar standpunt het best heeft verdedigd.
Uitwerking:
Economische groei en de stijging van salarissen dragen bij aan het verdwijnen van kinderarbeid, als de groei zich vertaalt in een stijging van de welvaart onder de gehele bevolking. In de praktijk is dat niet altijd het geval. Ook kan economische groei op korte tijd zelfs tot meer kinderarbeid leiden, voordat er sprake is van een afname. Bovendien gaat economische groei niet aan een stuk door, maar wordt die afgewisseld door perioden van krimp, met minder welvaart en ook met een toename van armoede tot gevolg.
De wereldwijde uitbraak van Covid-19 dat door het virus SARS-CoV-2 wordt verwekt is voor de regering van vrijwel elk land aanleiding geweest tot tijdelijke sluiting van alle scholen om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. In India heeft dat ertoe geleid dat meer kinderen moesten gaan werken.
Verder is kinderarbeid in landen die nu welvarend zijn, door de economische ontwikkelingen niet helemaal verdwenen. Ook wetten tegen kinderarbeid en inzake leerplicht en de handhaving ervan hebben daaraan bijgedragen. Waar dergelijke wetten niet goed worden gehandhaafd, is er nog steeds kinderarbeid.
Ten slotte is het essentieel dat kinderen naar school kunnen en omdat ze leren omgaan met elkaar en samen dingen doen. Online-onderwijs en onderwijs op televisie kunnen in dit opzicht niet op tegen schoolbezoek. Dat hebben leerlingen wereldwijd aan den lijve ondervonden tijdens lockdowns. Ook alle deskundigen zijn het erover eens dat de schoolklas en het schoolplein voor zoveel mogelijk kinderen een deel van hun leven moeten zijn.
Dat neemt niet weg dat werken voor kinderen, mits buiten schooltijd, niet louter een negatieve kant heeft. Ook op een werkplek leren ze met andere mensen omgaan, en niet alleen met leeftijdgenoten, zoals op school. Bovendien is het in sommige landen noodzaak om te werken. Daar werken kinderen om geld te verdienen voor hun familie. Om die reden is een totaalverbod op kinderarbeid, zoals in Peru is ingevoerd een ramp voor werkende kinderen en hun familieleden.
Eindtermen voor HAVO:
Domein H: Concept welvaart en groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2 Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
2.1 economische structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren;
2.2 het steeds groter wordende belang van menselijk kapitaal en technologische ontwikkeling als determinanten van economische groei en van groei van de arbeidsproductiviteit;
2.3 het bestaan van productiviteitsverschillen tussen landen;
2.4 convergentie en divergentie van ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen aan de hand van de ontwikkeling van en determinanten voor het BBP;
2.5 een classificatie van verschillende inkomenscategorieën alsmede ontwikkelingen in de categoriale inkomensverdeling.
Eindtermen voor VWO:
Domein H: Concept Welvaart en Groei
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door wederzijds afhankelijke markten.
H2: Het meten en verdelen van de welvaart
De kandidaat kan in contexten herkennen, beschrijven en analyseren
2.1 De relatie tussen het BBP (als welvaartsmaatstaf) en de toegevoegde waarde;
- bruto toegevoegde waarde
- netto toegevoegde waarde
- afschrijvingen
2.2 De vorming van het BBP (Bruto Binnenlands Product) en NBP (Netto Binnenlands Product) waarbij de volgende methoden kunnen worden onderscheiden:
- de objectieve methode,
- de bestedingsmethode
- subjectieve methode
2.3 De relatie tussen Nationaal Inkomen en Nationaal Product (bruto en netto)
2.4 De omvang van het BBP en NBP als een beperkte welvaartsmaatstaf, rekening houdend met;
- nominaal en reëel
- eng versus ruim welvaartsbegrip
- welvaartsbegrip per capita
- de rol en omvang van de informele sector
- Human Development Index en groen BBP (inclusief externe effecten)
H3: Groei
De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
3.1 structuurontwikkeling en de groei van het BBP door inzet van de productiefactoren arbeid , natuur, kapitaal, ondernemerschap en de relatie tussen de zowel de kwantitatieve als kwalitatieve veranderingen van deze productiefactoren (aanbodfactoren),
3.2 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor arbeid en/of arbeidsproductiviteit bepalen, zoals:
- scholing
- knowhow / ervaring
- gezondheid
- specialisatie
3.3 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor arbeid bepalen, zoals:
- arbeidstijd en deeltijdwerk
- personen en arbeidsjaren en/of arbeidsuren
- arbeidsparticipatie
- vergrijzing
- wig
- (potentiële) beroepsbevolking
- leerplicht en pensioengerechtigde leeftijd
- loonkosten per eenheid product
3.4 Indicatoren die de kwaliteit van de productiefactor kapitaal en/of productiviteit bepalen, zoals:
- onderzoek en ontwikkeling
- internationalisering
- creatieve destructie en (duurzame) innovatie
3.5 Indicatoren die de kwantiteit van de productiefactor kapitaal bepalen, zoals;
- investeringen (uitbreiding- en/of vervangingsinvesteringen)
- investeringsklimaat
- stimuleringsmaatregelen
- De leerlingen kunnen aangeven wat men onder kinderarbeid verstaat.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom armoede kinderarbeid in de hand werkt, en dat kinderarbeid armoede veroorzaakt en dat armoede op die manier naar volgende generaties wordt doorgeschoven.
- De leerlingen kunnen uitleggen waarom alleen een verbod op kinderarbeid onvoldoende is om dit fenomeen de wereld uit te helpen en welke andere maatregelen en ontwikkelingen hier ook voor nodig zijn.
- De leerlingen hebben gezien hoe de Verengde Naties bestrijding van kinderarbeid op hun agenda hebben gezet en er ook zelf aan werken.
De leerlingen hebben de opdracht in de les goed gemaakt als:
- Ze oog hebben gekregen voor de complexiteit van het vraagstuk rond kinderarbeid die ervoor zorgt dat met wetgeving alleen dit vraagstuk niet kan worden opgelost, en
- Ze elkaar en elkaars standpunt met respect hebben behandeld en iedereen de kans heeft gekregen zijn of haar standpunt over de stelling te verdedigen.
- Ze de kans hebben gekregen hun mening te geven over wie zijn of haar standpunt over de stelling het best heeft verdedigd.