Pluriforme samenleving - voor de docent: info


In Nederland wonen verschillende culturele en etnische groepen bij elkaar. Daarom noemen we de Nederlandse samenleving pluriform en multicultureel. Meestal gaat dat bij elkaar wonen vreedzaam en neemt de ene groep elementen van de cultuur van andere groepen over. Zo zijn gerechten als nasi goreng en couscous ook onder allochtone Nederlanders populair geworden.

Maar soms vinden er botsingen plaats tussen culturele en etnische groepen en worden leden van bepaalde groepen mikpunt van laster, bedreigingen en discriminatie.

De praktijk leert dat samen dingen met elkaar delen of doen vaak helpt om dit soort wrijvingen op te heffen en te voorkomen. Dat ervaren de leerlingen hopelijk ook zelf door het maken van de les.

Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit.

U laat de klas de video van SchoolTV zien. Trek er 15 minuten voor uit.

Laat daarna ook gedurende 15 minuten de leerlingen de bronnen ‘Cultuurgebieden’ en ‘Acculturatie‘ individueel lezen.

Daarna laat u de leerlingen in groepen van drie of vier een Gemeentelijk Integratie Plan maken, met als doel ervoor te zorgen dat de gemeente waarin uw school staat, een plek wordt waar jongeren die even oud zijn als uw leerlingen volwaardig kunnen meedraaien in de samenleving, precies zoals in Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties staat. Het mag dus niet uitmaken tot welke culturele of etnische groepen deze jongeren behoren.

Hier trekt u 50-60 minuten voor uit.

Iedere groep kiest een van de volgende thema’s in het plan:

  • Als er herhaaldelijk ruzies tussen leden van twee of meer culturele of etnische groepen (bijvoorbeeld naar aanleiding van overlast)?, gebruikt de groep dat als aanleiding voor en aanloop naar het eigenlijke plan;
  • Sport en andere vormen van recreatie;
  • Kunst en muziek;
  • Familieleven;
  • Het dagelijkse eten;
  • Levensbeschouwing. Deze groep zal merken dat mensen met verschillende levensovertuigingen toch allerlei waarden en normen met elkaar gemeen hebben.

Iedere groep leest de overige bronnen door.

Daarna werkt iedere groep zijn deel van het plan uit en schrijft dat uit. Behalve bij de groep die het thema ruzies tussen groepen heeft gekomen, laat elke groep in zijn bijdrage zien welke openbare voorzieningen in de gemeente voor het uitvoeren van zijn deel van het plan te gebruiken zijn.

Als iedere groep klaar is, leest u hun bijdragen door.

Gebruik de laatste 10 minuten van de les om samen met de leerlingen de bijdragen aan het plan door te nemen.

Ten slotte bundelt u de bijdragen tot het uiteindelijke plan en daarna stuurt u het plan naar de burgemeester en wethouders van de gemeente.

Uitwerking:
Het is de bedoeling dat leerlingen voor zichzelf duidelijk krijgen:

  • hoe verdraagzaam we zijn jegens mensen die tot een andere culturele groep horen en hoe respectvol we met die mensen omgaan;
  • hoe we dat laten blijken;
  • of we ook onverdraagzaam zijn en weinig respect tonen voor mensen uit een andere culturele groep;
  • hoe we dat laten blijken;
  • hoe de overheid ons stuurt bij ons functioneren in onze pluriforme samenleving;
  • vanuit welke overtuiging de overheid dat doet;
  • of leerlingen het goed vinden hoe de overheid dat aanpakt en zo nee, wat er bij die aanpak dan anders moet.

Wat dat laatste betreft, heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid aanbevelingen gedaan om tot een integratiebeleid te komen die ook gericht is op andere culturele groepen dan de groepen die al enkele generaties lang in Nederland hebben gewoond. De raad vindt dat noodzakelijk omdat er in Nederland sprake is van een komen en gaan van migranten met een andere cultuur dan de Nederlandse.

Het beleid moet volgens de adviesraad ook op gemeentelijk niveau worden gevoerd omdat die van alle bestuurslagen in Nederland de doelgroepen het makkelijkst kunnen bereiken.

Een trend die vooral na de opkomst van en de moord op Pim Fortuyn te zien is geweest is dat er naast verdraagzaamheid jegens leden van andere culturele groepen ook steeds meer onverdraagzaamheid te bespeuren is.

Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan socialisatie binnen een specifieke context herkennen als een proces waarin cultuuroverdracht en cultuurverwerving plaatsvindt en waarin mensen een eigen identiteit ontwikkelen. Hij kan tevens culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies.
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan voorbeelden van politieke socialisatie herkennen binnen een specifieke context. Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies.
Subdomein B4: Overheidsbeleid en standpunten van politieke partijen
7. De kandidaat kan weergeven op welke manieren de overheid invloed trachtte uit te oefenen op het proces van (politieke) socialisatie. Hij kan tevens afleiden welke opvattingen aanhangers van politieke stromingen hebben over de rol van de overheid binnen een specifieke context.

Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D1: Sociale cohesie: mate van binding
14. De kandidaat kan typen bindingen onderscheiden en indelen naar niveaus. Hij kan het verband leggen tussen sociale cohesie en sociale controle en voorbeelden geven van kenmerken van sociale instituties.

Domein E: Verandering (binnen een specifieke context)
Subdomein E2: Veranderingsprocessen staatsvorming, democratisering en globalisering
19. De kandidaat kan beschrijven hoe staatsvorming, democratisering en globalisering worden beschouwd als typerend voor de ontwikkeling van westerse samenlevingen van traditioneel naar modern.

Eindtermen voor VWO:
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan ontleden hoe cultuuroverdracht en cultuurverwerving door socialisatie plaatsvinden. Hij kan tevens verbanden beschrijven tussen persoonlijke identiteit en collectieve identiteit en culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies.
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan beredeneren of er in een gegeven situatie sprake is van politieke socialisatie. Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies.
Subdomein B3: Visies vanuit paradigma’s op socialisatie en politieke socialisatie
6. De kandidaat kan verschillende visies op socialisatie en politieke socialisatie vanuit drie sociaalwetenschappelijke paradigma’s onderscheiden.

Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D1: Sociale cohesie: mate van binding
14. De kandidaat kan onderscheiden welke indicatoren van sociale cohesie, wetenschappers vanuit verschillende paradigma’s onderzoeken.
Subdomein D4: Voorbeeld binnen een specifieke context dat van invloed is op affectieve bindingen in de samenleving
17. De kandidaat kan binnen een specifieke context beredeneren wat de effecten zijn van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen op de affectieve bindingen in een samenleving.
Subdomein D5: Overheidsbeleid en standpunten van politieke partijen
18. De kandidaat kan overheidsbeleid en standpunten van politieke partijen ten aanzien van een bindingsvraagstuk onderscheiden.

Domein E: Verandering (binnen een specifieke context)
Subdomein E2: Veranderingsprocessen staatsvorming, democratisering en globalisering
20. De kandidaat kan beschrijven hoe staatsvorming, democratisering en globalisering worden beschouwd als typerend voor de ontwikkeling van westerse samenlevingen van traditioneel naar modern.

 

verwante lessen

Login Form