Tijdens gewapende conflicten hebben burgers, en dan vooral vrouwen en kinderen, het meest te lijden van de gevolgen ervan. Vrouwen worden vaak als doelwit worden gekozen in de strijd, ze worden dan het slachtoffer van seksueel en ander geweld. Ook zijn het vaak juist vrouwen die tijdens en na een gewapend conflict proberen vrede te stichten tussen de strijdende partijen. Ook al hebben ze niet de macht die staatshoofden en regeringsleiders wel hebben, toch spelen ze vaak een belangrijke rol bij het oplossen van gewapende conflicten.
Daarbij krijgen ze vanaf 2010 steun van de Verenigde Naties. Hiertoe heeft de Veiligheidsraad toen Resolutie 1325 aangenomen. In die resolutie staat ook dat de Verenigde Naties proberen op te treden tegen seksueel geweld tegen vrouwen, in het bijzonder tijdens gewapende conflicten. Ze proberen ook de daders ervan ter verantwoording te roepen.
Hoe dat in de praktijk gaat, laat deze les zien.
Plan van aanpak:
Voor de les trekt u 1,5-2 lesuren uit.
De les draait om de volgende stelling: ‘Meer vrouwen in de politiek maakt de wereld vreedzamer en veiliger.’
Laat eerst de leerlingen de bronnen ‘Resolutie 1325‘, ‘De rol van vrouwen‘ en ‘Wat doen de VN?’ individueel lezen. Trek er 20 minuten voor uit.
Aan de hand van deze bronnen gaat iedere leerling voor zichzelf na of die het eens is met de stelling, enigszins eens, niet eens en niet oneens, enigszins oneens en oneens. Daarna zoeken de leerlingen die op dezelfde manier tegen de stelling aankijken elkaar op, om als groep het volgende deel van de opdracht te doen: een paneldiscussie voorbereiden.
Die voorbereiding doet iedere groep door de overige bronnen in de les door te lezen. Trek hier 30 minuten voor uit.
Daarna wijst iedere groep een lid aan om deel te nemen aan de paneldiscussie over de stelling. Voor deze discussie trekt u 30 minuten uit.
De panelleden proberen over de stelling een gezamenlijk standpunt in te nemen. U geeft de andere leerlingen de kans om vragen te stellen aan het panel tijdens de discussie.
Tot slot houdt u een stemming over de stelling. Laat daarbij de leerlingen alleen kiezen tussen ‘eens’ en ‘oneens’.
Let op de uitslag van de stemming: maakt het bij het kiezen tussen ‘eens’ of ‘oneens’ uit of de leerling een jongen of een meisje is? Of juist niet?
Uitwerking:
Voor de stelling in deze les is empirisch bewijs aan te voeren. Soms is het een vrouwelijk staatshoofd of een vrouwelijke regeringsleider die haar land met behulp van empathie en vermogen tot verbinden, in tijden van crisis bij de hand kan nemen. Hiervan heeft de pandemie van Covid-19, die begon in 2020, twee voorbeelden laten zien, namelijk bondskanselier Angela Merkel van Duitsland en premier Jacinta Ardern van Nieuw-Zeeland.
Empathie en vermogen tot verbinden zijn ook kenmerken (geweest) van enkele mannelijke staatshoofden en regeringsleiders. Barack Obama, president van de VS van 2009 tot 2017 is hier een voorbeeld van. Hetzelfde kan worden gezegd over mannelijke activisten die streefden of streven naar vrede en veiligheid. Toen Zuid-Afrika nog apartheid kende, waren het onder meer Nelson Mandela en bisschop Desmond Tutu, die zich op deze punten onderscheidden. Dat gold later ook voor Nelson Mandela, toen die president van Zuid-Afrika was van 1994 tot 1999.
Eindtermen voor HAVO:
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan voorbeelden van politieke socialisatie herkennen binnen een specifieke context. Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies.
Domein C: Verhouding (binnen een specifieke context)
Subdomein C3: Maatschappelijke en politieke conflicten en samenwerking
10. De kandidaat kan ontleden welke oorzaken ten grondslag liggen aan maatschappelijke en politieke conflicten op de verschillende niveaus en wat de gevolgen ervan zijn. Hij kan tevens modellen onderscheiden gebaseerd op conflict of samenwerking.
Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D2: Politieke instituties en representatie/representativiteit
15. De kandidaat kan bindingen in de samenleving illustreren aan de hand van politieke instituties en beredeneren wat het belang is van representativiteit/representatie voor een democratische rechtsstaat
Eindtermen voor VWO:
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan beredeneren of er in een gegeven situatie sprake is van politieke socialisatie. Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies.
Domein C: Verhouding (binnen een specifieke internationale context)
Subdomein C2: Macht en gezag
10. De kandidaat kan vanuit wetenschappelijke paradigma’s hypothesen formuleren over verschillen in macht en gezag tussen staten en binnen een staat. Ook kan hij wetenschappelijke onderzoeksmethoden onderscheiden, waarmee onderzoekers actoren en hun machtsbronnen in kaart brengen.
Subdomein C3: Internationale conflicten en internationale samenwerking
11. De kandidaat kan vanuit wetenschappelijke paradigma’s maatschappelijke en politieke conflicten en samenwerking verklaren door te ontleden welke oorzaken eraan ten grondslag liggen op de verschillende niveaus en wat de gevolgen ervan zijn.
Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D2: Politieke instituties en representatie/ representativiteit
15. De kandidaat kan bindingen in de samenleving illustreren aan de hand van politieke instituties en beschrijven wat het belang is van representativiteit/representatie voor een democratische rechtsstaat. Tevens kan de kandidaat uitleggen hoe representatie en representativiteit bijdragen aan politieke binding.