Tijdens de Duitse bezetting, die begon op 10 mei 1940 en eindigde op 5 mei 1945 bestond er geen persvrijheid in Nederland en was het gevaarlijk om in het openbaar dingen te zeggen of te schrijven die het Duitse bestuur niet aanstond. Dat bestuur onderwierp alle in Nederland bestaande nieuwskanalen zoals dagbladen en het Algemeen Nederlands Persbureau ANP aan een strenge censuur en gebruikte die voor het maken van propaganda voor het nazisme en het aanwakkeren van Jodenhaat.
Toch konden Nederlanders aan ongecensureerd nieuws komen dat bovendien niet gekleurd was door nazipropaganda. Daar zorgden sommige mensen voor die in het verzet werkten. Hoe ze dat voor elkaar kregen laat deze les zien.
Aanpak
Voor deze les trekt u 2 lesuren uit. Eerst laat u de leerlingen 'Bron: Idealen en gevaren' individueel lezen. Ruim er 15 minuten voor in.
Daarna laat u de leerlingen vier groepen vormen voor een onderzoek waar u de rest van de tijd voor inruimt. Tijdens dat onderzoek proberen de leerlingen antwoord te vinden op de vragen in Opdracht (zie ook de uitwerking op deze pagina).
Voordat een nieuwsverhaal op krantenpapier de lezer bereikt, doorloopt het vier stappen. Iedere groep kiest een van die stappen om te onderzoeken.
- Een verslaggever en/of een persfotograaf maakt een nieuwsverhaal en raadpleegt daarbij soms ook bronnen of neemt interviews af bij mensen die hem kunne helpen aan informatie voor het verhaal. Hij houdt daarbij rekening met de voorkeuren en levensovertuiging van degenen voor wie zijn verhaal is bestemd.
- De redactie maakt het verhaal gereed voor de drukkerij en stelt aan de hand van dit verhaal en andere verhalen de volgende uitgave va de krant samen. De redactie houdt net als de verslaggever rekening met de voorkeuren en levensovertuiging van de lezers.
- De krant wordt gedrukt of desnoods gestencild als er geen drukkerij te vinden is. Voor het drukken zijn materialen nodig en mensen die hiertoe zijn opgeleid en ervaring hebben in de drukkerijwereld.
- Bezorgers brengen exemplaren van de krant naar de lezers. Daarbij maken ze gebruik van openbaar vervoer of auto’s om grote aantallen tegelijk te vervoeren en eigen vervoer om elke lezer een exemplaar te bezorgen.
Van dat onderzoek en de resultaten ervan doet iedere groep verslag in de vorm van een artikel of een podcast. Als iedereen klaar is, kijkt u deze eindproducten na en bundelt ze tot een dossier.
Uitwerking
Wat bezielden deze verzetsmensen om zelf een krant uit te brengen?
Antwoord: rechtvaardigheidsgevoel, soms vanuit een uitgesproken levensbeschouwing (socialistisch, christelijk, liberaal), de idee dat de officiële nieuwsvoorziening sterk gekleurd is door propaganda, afkeer van nationaalsocialisme en antisemitisme, vaderlandsliefde, vertrouwen op het aanbreken van een tijd van voorspoed en rechtvaardigheid na de bezeting.
Waarom was dat gevaarlijk?
Antwoord: De bezetter trad hard op tegen mensen die gedachtengoed en meningen verspreiden die hem onwelgevallig zijn. Bovendien was er veel, soms gerechtvaardigd wantouwen onder burgers: wie sympathiseerde met de bezetter en was bereid medewerkers van oorlogskranten te verraden en wie was tégen de bezetter en zou dus geen medewerkers van oorlogskranten verraden?
Wat kwam er allemaal bij kijken om een dergelijke krant op te richten, te drukken en te verspreiden?
Antwoord: je moest hiervoor vanuit het niets een productieketen opzetten van nieuwsvergaarders tot krantenbezorgers. Bij elke stap in deze keten waren mensen nodig die je onvoorwaardelijk kan vertrouwen en die bepaalde idealen en drijfveren met elkaar gemeen hebben, met ervaring in redactiewerk of in de drukkerijwereld (die waren te vinden bij grafische vakbonden). Voor het drukken van kranten zijn nodig drukpersen, drukinkt en papier, waar vanwege schaarse moeilijk aan te komen was. Vaak was het ndig om medewerkers van oorlogskranten te voorzien van valse identiteitsbewijzen en valse distributiekaarten. En slotte waren er mensen en transportmiddelen nodig om de oorlogskranten onder lezers te verspreiden.
Bij welke groepen mensen hoopten ze hun krant aan de man te kunnen brengen?
Antwoord: potentiële lezers waren in te delen naar levensovertuiging. Ook bestond er onderscheid tussen mensen die de vorst beschouwen als nationaal symbool en het koningshuis dus niet willen missen (hun rolmodel was toen koningin Wilhelmina) en mensen die het koningshuis en de vorst afgeschaft willen zien, mensen die zelf in het verzet zijn, burgers die niet langer de gekleurde legale nieuwsvoorziening pikken en goed op de hoogte willen blijven van wat er werkelijk gebeurt.
Welke rol kregen oorlogskranten gaandeweg in het geheel van de Nederlandse nieuwsvoorziening en waar is dat aan te merken?
Antwoord: het aantal aanhangers van de SS zou wellicht groter zijn geweest als er geen oorlogskranten waren opgericht en verspreid. De rol in de nieuwsvoorziening van oorlogskranten werd groot omdat luisteren naar Radio Oranje verboden was en ook moeilijk werd gemaakt door de bezetter en werd nog groter doordat mensen in 1943 hun radio mesten inleveren van de bezetter en hun nieuws op een andere maner moesten zien te verkrijgen.
Eindtermen HAVO
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan socialisatie binnen een specifieke context herkennen als een proces waarin cultuuroverdracht en cultuurverwerving plaatsvindt en waarin mensen een eigen identiteit ontwikkelen. Hij kan tevens culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies.
Subdomein B2: Politieke socialisatie 5. De kandidaat kan voorbeelden van politieke socialisatie herkennen binnen een specifieke context. Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies
Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D3: Bedreigingen voor de bindingen in de samenleving binnen een specifieke context 16. De kandidaat kan in hoofdlijnen aangeven welke potentiële bedreigingen binnen een specifieke context zijn afgenomen respectievelijk toegenomen en welke invloed deze bedreigingen hebben op bindingen in de samenleving.
Eindtermen VWO
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan ontleden hoe cultuuroverdracht en cultuurverwerving door socialisatie plaatsvinden. Hij kan tevens verbanden beschrijven tussen persoonlijke identiteit en collectieve identiteit en culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies.
Domein D: Binding (binnen een specifieke context
Subdomein D4: Voorbeeld binnen een specifieke context dat van invloed is op affectieve bindingen in de samenleving
17. De kandidaat kan binnen een specifieke context beredeneren wat de effecten zijn van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen op de affectieve bindingen in een samenleving.”