Bleekneusjes te gast


Tijdens de Duitse bezetting van Nederland (1940-1945) en ook in de maanden erna werden er kinderen tijdelijk in gastgezinnen ondergebracht. Tijdens de bezetting was de reden hiervoor vaak omdat ze Joods waren en daardoor gevaar liepen om door de bezetter opgepakt en weggevoerd te worden. Voor andere kinderen was er een andere reden om ze naar een gastgezin te sturen. Over deze kinderen gaat deze les, en in het bijzonder over kinderen uit Schiedam. Die werden ook wel ‘bleekneusjes’ genoemd.

tegast

In deze les komen twintig voormalige ‘bleekneusjes’ aan het woord om te vertellen over hun verblijf in een gastgezin. In bron 1-10 komen mensen aan het woord die als kind tijdens de bezetting in een gastgezin hebben gewond. In bron 11-20 komen mensen aan het woord die kort na de bezetting in een gastgezin hebben gewoond.

 


 
opdrachtWaarom werden deze en andere Schiedamse kinderen tijdelijk in een gastgezin geplaatst?
Hoe beviel het de toenmalige kinderen die in de les aan het woord komen om tijdelijk ergens anders te wonen, bij mensen die ze van tevoren niet kenden?
Wat vinden ze achteraf van hun verblijf in het gastgezin?

Dat gaan jullie na door hun verhalen te lezen en te beluisteren.
Daarna stel je je voor hoe het is om enkele weken of maanden lang een of meer kinderen in huis te hebben uit een ander gezin.
Wat zou voor je ouders een goede reden kunnen zijn om dat te doen?

Zou je het zelf wel of niet op prijs stellen als ze dat ook deden?
Zo ja, wat zou je ervoor over hebben om het ze naar de zin te maken tijdens hun verblijf?

 


 
werkinuitvoeringVoor deze opdracht krijg je 1-2 lesuren de tijd.

Lees eerst in je eentje ‘Bron: Aansterken’. Daarna wordt ht tijd voor een groepsactiviteit die een lesuur duurt.

Die doen jullie in tien groepen. Verdeel de bronnen zó onder elkaar: een groep kiest bron 1 en 11, een andere groep bron 2 en 12, een derde groep bron 3 en 13, enzovoort.
Lees en beluister de bronnen die je gekozen hebt. Noteer je antwoorden op de onderzoeksvragen in ‘Opdracht’.

Na deze activiteit volgt een klassengesprek. Dat gesprek begint hiermee dat je leerkracht iedere groep vraagt wat die heeft opgeschreven tijdens het raadplegen van de bronnen.

Daarna praten jullie over hoe het is als je ouders besluiten om tijdelijk een of meer kinderen uit een ander gezin op te nemen.

 


 
Bleekneusjes werden ze genoemd, kinderen die voor enkele weken of soms zelfs maanden naar het platteland of naar de kust werden gestuurd om aan te sterken. Ook in Schiedam werden vanaf 1900 duizenden kinderen 'uitgezonden', zoals dat heette.

De meeste van deze mensen waren tijdens de hongerwinter, of in de periode na de Bevrijding, ondergebracht bij pleeggezinnen omdat zij sterk ondervoed waren. 

tegast2

Alle kinderen die naar een gastgezin gingen, werden eerst medisch gekeurd. Dat alles werd geregeld door lagere scholen en schoolartsen in Schiedam en daarna door de plaatselijke afdeling van het Inter Kerkelijk Bureau. Via dat Bureau zijn tijdens de oorlog 626 Schiedamse kinderen uitgezonden.

 


 
Joost Soeters (geboren in 1934) had elf broers en zussen. In 1942 logeerde hij met een aantal broers en zussen zes weken in een jeugdherberg in Emst in Gelderland. Dat deed hij omdat een dokter hem te mager vond en er dus gewicht bij moest krijgen. Hij kan er zich alleen van herinneren dat hij het koud had. Een jaar later bracht hij drie maanden door in Ezinge in Groningen. Op 3 juni 1944 plaatste zijn moeder een advertentie in de Leeuwarder Courant om een gastgezin voor Joost te zoeken waar hij kon logeren, ook deze keer om aan te sterken. Toen kreeg hij onderdak in Kollum, daarna in Folsgare en ten slotte in Leeuwarden. Hij keerde terug naar Schiedam omdat het nieuwe schooljaar begon. In december 1944 werd Joost naar Beilen in Drenthe gestuurd omdat de Hongerwinter was begonnen en zijn familie steeds moeilijker aan eten kon komen. De reis naar Beilen ging op de fiets omdat er geen treinen meer reden. In Beilen werd hij in huis opgenomen door een dominee, daarna bij een meubelmaker en ten slotte bij een boer. Toen maakte hij mee hoe Beilen werd bevrijd. In mei 1945, na de bevrijding van Nederland keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis in Schiedam. In 1946, ten slotte bracht hij enige tijd door in een gastgezin in Engeland.  

Lees het interview met dhr. Soeters:

 


 
De heer Louis (geboren in 1935) werd in 1942 naar een protestants gastgezin in Sassenheim gestuurd om aan te sterken. Hij bleef daar drie weken, maar kan zich weinig van dat verblijf herinneren. In januari 1945, toen de Hongerwinter was begonnen en zijn familie de grootste moeite had om aan eten en brandstoffen te komen, zorgden zijn ouders ervoor dat hij opnieuw werd uitgezonden, ditmaal naar Enter. Die uitzending werd geregeld door het Inter Kerkelijk Bureau. Hij kan zich nog goed herinneren hoe hij samen met een broers en twintig andere kinderen in een vrachtwagen de reis maakte. In Enter aangekomen, bleek dat hij niet meer bij een gastgezin kon worden ondergebracht want alle beschikbare plekken waren al vol. In Goor was er nog wel plek bij een gastgezin. Daar werd hij ondergebracht en zijn broer ging naar en ander gastgezin. Het gezin waar de heer Louis kwam te logeren was niet godsdienstig en bestond uit een vrouw en haar vader. De vrouw was niet getrouwd maar had een vriend die collaboreerde met de Duitse bezetters. Bij dat gezin had de heer Louis het niet naar zijn zin en was opgelucht dat hij op 3 juli 1945, zijn verjaardag, terug kon gaan naar Schiedam.

Lees het interview met dhr. Louis:

 


 
Mevr. Deijl (geboren in 1932) werd naar Reuver in Limburg gestuurd om aan te sterken. Het gastgezin bestond uit de vader, een zoon en een dochter; de moeder was overleden. Tijdens haar verblijf van zes weken bij dat gastgezin was er vaak luchtalarm en moest iedereen de schuilkelder in. Mevr. Deijl vluchtte in plaats daarvan naar buiten. Het gastgezin was rooms-katholiek en praktiseerde en mevrouw Deijl voelde zich er niet thuis. Ze kon de leden van het gastgezin niet verstaan en de dochter was erg koel en afstandelijk. Toen ze weer weg zou gaan, kreeg ze difterie en moest ze in een ziekenhuis in Venlo worden opgenomen. Pas na enige maande was ze voldoende hersteld om terug te kunnen gaan naar Schiedam. Bij elkaar duurde haar verblijf in Reuver en Venlo een half jaar.

Daarna werd ze voor zes weken uitgezonden naar Oudenbosch. Ditmaal had ze het wel naar haar zin omdat de kon spelen met kinderen in de buurt en klusjes kon doen op een boerderij vlakbij het huis van haar gastgezin.

Tijdens de Hongerwinter kreeg mevrouw Deijl tuberculose. Een kapelaan en een hulpbureau dat Tuberova heette zorgden voor wat extra eten voor haar. Na de bevrijding van Nederland werd ze vanwege haar ziekte voor de derde keer uitgezonden, ditmaal naar Florennes in België waar ze bij een gastgezin werd ondergebracht. Ook daar had ze het naar de zin, vooral ook vanwege de goede verzorging en van het prachtige huis met tuin waar het gastgezin in woonde. Ze bleef er een jaar wonen. Alleen, iedereen sprak er Frans en dat kon ze niet verstaan. Ze ging naar school, maar omdat ook daar alleen Frans gesproken werd, kon ze er niets doen.

Lees het interview met mevr. Van de Grijp-Deijl:

 


 
Mevrouw De Vries (geboren in 1935) werd op 26 maart 1945 samen met haar zus naar Drenthe uitgezonden. Het Inter Kerkelijk Bureau regelde de uitzending. Ze vond het vreselijk om van huis weg te gaan. Weer werd ze ondergebracht bij een gastgezin in Ruinerwold waarvan de vader dominee was. Ze voelde zich er niet welkom. Toen de moeder van het gastgezin op het punt stond een baby ter wereld te brengen, werd mevrouw Jense naar Koekange gebracht. Daar moest ze in een kruidenierswinkel mensen vragen of die haar in huis wilden opnemen. Zo kwam ze in een gastgezin waar ze het uitstekend naar de zin had. Tijdens haar verblijf in het gastgezin maakte ze de bevrijding mee. Ze moest bij het gastgezin weg omdat de moeder van het gastgezin ziek werd en geopereerd moest worden. Toen verhuisde mevrouw De Vries naar een boerenfamilie. Ook bij dit gastgezin had ze het uitstekend naar de zin omdat de gastouders aardig voor haar waren en met hun zoons kon spelen, ook al waren die een stuk ouder dan zijzelf.

Lees het interview met mevr. Jense-De Vries:

 



Henk Landsbergen (geboren in 1929) was de op een na jongste van een gezin met zeven kinderen. Tijdens de Hongerwinter had het gezin zwaar te lijden van het toenemende tekort aan voedsel. De huisarts van het gezin raadde de ouders aan om Henk en zijn jongere broer uit te zenden. Het Inter Kerkelijk Bureau regelde voor hen de uitzending. Zo kwame Henk en zijn broer bij familieleden van eeen zwager in Groningen te wonen. Op 12 maart 1945 vertokken Henk en zijn broer per boot, samen met ruim negentig andere kinderen. De boot kon niet verder varen dan tot Leeuwarden. Daar werden de broers Landsbergen in een gastgezin ondergebracht tot ze verder konden reizen. Henk werd opgenomen door de familie Suurmeijer die in een dorp vlakbij Haren woonde. Zijn broer werd bij en ander gastgezin ondergebracht. De Suurmeijers waren geen familie van Henk maar voor Henk waren ze wel familie. Tijdens zijn verblijf bij de familie Suurmeijer werd het dorp door Canadese soldaten bevrijd. Samen met zijn broer keerde Henk in juni 1945 terug naar Schiedam. Die reis ging per trein want inmiddels was het treinverkeer weer op gang gekomen.

Lees het interviw met dhr. Landbergen:

 



Janny Herlaar-Winkelman (geboren in 1931) was de oudste van vijf kinderen. Tegen het einde van 1942 werd ze voor het eerst naar een gastgezin gestuurd. Die uitzending werd geregeld door de school waar ze op zat. Samen met een broer ging ze naar Rinsumageest. Daar kreeg Janny onderdak bij een weduwe.

In juli 1943 werd Janny via haar school uitgezonden naar Varsseveld om er de zomervakantie door te brengen. Daar werd ze ondergebracht bij de familie Kraayenbrink dat negen kinderen telde. Ze draaide volledig mee in het gezin door klussen in en rond de boerderij te doen en had het daarom geweldig naar de zin. Na dit verblijf logeerde ze nog enkele malen bij de familie Kraayenbrink in Varsseveld.

De laatste keer was in de winter van 1945. Janny’s ouders kregen een brief van Cees Catsburg, een Rotterdammer die in Varsseveld was ondergedoken maar naar Rotterdam was teruggekeerd. In die brief vroeg hij om Janny naar Varsseveld te sturen omdat ze anders honger zou lijden. Catsburg bracht Janny zelf naar Varsseveld, op de fiets. Tijdens haar verblijf in Varsseveld is ze getuige van een massa-executie waarbij Duitse sodaten 52 mannen doodschoten. Dat was een vergelding voor een aanslag in varsseveld waarbij vier Duitse soldaten om het leven was gekomen. Ook maakte Janny in maart 1945 de bevrijding van Varsseveld mee. Op 20 juni 1945 keerde Janny terug naar Schiedam. 

Lees het interview met mevr. Herlaar-Winkelman:

 


 
Mevrouw Kleinekoort (geboren in 1935) ging in januari 1945 met haar vader mee naar Staphorst. Daar zou de bij de familie Luten worden ondergebracht. Haar broer ging naar een gastgezin in Valkbrug. De Hongerwinter was begonnen en het was moeilijk om aan eten te komen. Mevrouw Kleinekoort en haar vader gingen op de fiets. Het was een barre tocht want het was koud en ze hadden geen eten en drinken bij zich. Bovendien werden ze op de  IJsselbrug aangehouden en gecontroleerd door Duitsers.

Mevrouw Kleinekoort had een leuke tijd bij de familie Luten, waarvan de vader een café-restauranthad. Haar gastouders vond ze vriendelijk en aardig. Ze ging ook naar school. naar een School met de Bijbel. Dat is een protestantse school. Dat ze rooms-katholiek was, was voor niemand op school een bezwaar. Haar broer kwam af ten toe langs, maar contact met haar ouders had ze niet. Ten slotte maakte ze mee hoe Engelsen en Canadezen Staphorst binnen trokken. In juni 1945, nadat heel Nederland was bevrijd, keerde ze met haar broer terug naar Schiedam.

Lees het interview met ,evr. Braak-Kleinkoort:

 


 
Joke Rietkerk (geboren in 1937) werd in april 1943 naar Rotevalle in Friesland uitgezonden. Toen ging ze voor het eerst naar de lagere school. Ook haar jongste broer en zus werden naar Friesland gestuurd. Joke werd in een gastgezin met vier dochters en een hond opgenomen. Haar broer en zus gingen naar andere gastgezinnen in Rottevalle. Joke speelde veel met de hond en met de dochters. Daarom vond ze haar verblijf aldaar, die drie maanden duurde, erg leuk. Ook leerde ze Fries spreken. Dat moest ze wel, want geen van haar huisgenoten sprak Nederlands.

Toen ze met haar broer en zus terugkeerde naar Schiedam, was de Hongerwinter al begonnen met alle honger en kou van dien. In december 1944 gingen Joke en haar jongste broer en zus terug naar de gastgezinnen waar ze hadden gelogeerd. Ook haar moeder en haar oudste zus gingen naar Rotevalle en kregen daar onderdak. Na veertien dagen ging haar moeder terug naar Schiedam om haar vader op te halen. Toen ze beide terugreisden naar Friesland, namen ze bijna honderd kinderen uit Schiedam mee die uitgezonden moesten worden. Een aantal van die kinderen werd op Urk ondergebracht, de rest ging naar Friesland. Joke en haar familie maakten de bevrijding van Rottevalle mee. Nadat heel Nederland was bevrijd, keerde ze met haar familie terug naar Schiedam.

Lees het interview met mevr. Tilman-Rietkerk:

 



Mevrouw Homs (geboren in 1931) werd in november 1944 uitgezonden op aanraden van de huisarts van haar famiie. Die had vastgesteld dat ze ‘volkomen ondervoed' was. Toen was de Hongerwinter aan de gang en was het eten schaars geworden. Eerst ging ze met een aantal ander kinderen naar Zwolle. Daar werden protestantse en rooms-katholieke kinderen van elkaar gescheiden. Toen raakte ze naar eigen zeggen zoek en kwam ze als rooms-katholiek meisje per ongeluk in een overwegend protestantse groep terecht. Uiteindelijk belandde ze in Enter en kreeg ze onderdak bij de familie Spoelder. Deze familie had vijf of zes kinderen en een boerenbedrijf. Naar school ging ze niet. Wel werkte ze mee op de boerderij van de familie, wat ze vaak leuk vond. Tijdens haar verblijf op de boerderij maakte ze de bevrijding van Enter mee. Eind juni 1945 keerde ze terug naar Schiedam.

Lees het interview met mevr. Bliz-Homs:

 


 
De heer van Woerekom werd driemaal uitgezonden naar een gastgezin in Opeinde bij Drachten. Dat gastgezin was kinderloos en had een boerderij. Die uitzendingen werden geregeld door het Inter Kerkelijk Bureau.

Van Woerekom werd in augustus 1942 en 1943 uitgezonden naar Opeinde om er de zomervakantie door te brengen. Tijdens de eerste vakantie speelde hij soms met andere kinderen uit Schiedam die in Opeinde waren ondergebracht.

Zijn derde uitzending was in november 1944 toen de Hongerwinter al was begonnen. Het verblijf op de boerderij in Opeinde duurde tot 29 juni 1945. Op de boerderij waren ook twee onderduikers gehuisvest en een moeder met drie kinderen die uit Limburg waren geëvacueerd. Vlak voordat Opeinde door Canadese soldaten werd bevrijd, werden enkele Duitse soldaten op de boerderij. Na de orlog heeft hij contact gehouden met zijn gastouders in Opeinde.

Lees het interview met dhr. van Moerekom

 


 
Willem van Tricht (geboren in 1935) kreeg toen hij drie jaar oud was astmatische bronchitis en werd daarna vaak ziek door deze kwaal. Daardoor kon hij soms niet naar school. Tijdens de Hongerwinter leed hij ook nog aan ondervoeding. Ook nadat Nederland op 5 mei 1945 was bevrijd en er meer eten voorhanden was, bleef Willem last houden van zijn kwaal en van de gevolgen van ondervoeding. Daarom werd hij uitgezonden naar Zwitserland. Op 8 september 1945 ging hij er naartoe. Hij kwam bij de familie Kocher in Biel te wonen. De heer en mevrouw Kocher waren allebei arts en tamelijk rijk. Ze hadden personeel in huis en een auto. Willem kreeg een eigen kamer met douche en toilet. Gaandeweg beschouwde Willem ze als zijn tweede vader en moeder. De heer Kocher wist hem van zijn astma-aanvallen af te helpen. Op 10 december 1945 keerde willem naar Schiedam terug. Omdat Willem niet lang daarna weer last kreeg van astma-aanvallen, kwam de familie Kocher hem in februari 1946 met de auto in Schiedam ophalen. Ditmaal bleef Willem 1½ jaar bij de Kochers wonen. Heimwee heeft hij tijdens zijn verblijven in Zwitserland niet gehad.

Lees het interviw met dhr. van Tricht

 


 
Mevrouw Annie van Duikeren (geboren in 1931) was tijdens de Hongerwinter ondervoed geraakt en vermagerde sterk, mede omdat ze geen suikerbieten kon verdragen . Toch dacht er niemand bij haar thuis over om haar naar een gastgezin te sturen waar ze aan kon sterken. Ma de bevrijding van Nederland werd ze wel uitgezonden, naar een gastgezin, de familie Groenen in het Brabantse Luyksgestel. Het gezin bestond uit vader, moeder, een getrouwde dochter die zelf een kind had, en dochter die nog vrijgezel was, een zoon en een dochter die ongeveer even oud was als Annie zelf. Ze had het er niet naar de zin, maar had wel  contact met andere kinderen uit Schiedam die in een gastgezin waren geplaatst. Annie hield contact met haar ouders. Haar verblijf in het gastgezin duurde tot het einde van de schoolvakantie.

Lees het interview met mevr. van Hove-van Duikeren:

 


 
Martin Dielemans (geboren in 1934) was tijdens de Hongerwinter onder behandeling van een zenuwarts om van het bedplassen af te komen. Omdat hij ondervoed was geraakt, kwam hij in aanmerking voor uitzending naar het buitenland, naar Denemarken. Daar ging hij naartoe nadat Nederland was bevrijd. Hij werd opgenomen in een gastgezin in het dorp Gerlev met vader, moeder en drie pleegkinderen waarvan er een, Olga, gehandicapt was. Hij had het prima naar zijn zin, mede omdat hij in het atelier van zijn gastvader, die schilder was, mocht meehelpen en omdat hij het Deense eten erg lekker vond. Gaandeweg begon hij Denemarken als zijn tweede vaderland beschouwen. Hij is nog vaak met zijn vrouw en kinderen naar Denemarken geweest.

Lees het interview met dhr. Dielemans:

 


 
Mevrouw ’t Hart (geboren in 1933) werd in de zomer van 1944 voor zes weken naar en gastgezin in Balkbrug gestuurd. Dat gastgezin had vijf kinderen en was gereformeerd terwijl ze zelf oud-katholiek is. Tijdens haar verblijf kreeg ze de indruk dat de moeder van dat gezin ‘niet zo blij me was’ dat ze niet dezelfde geloofsovertuiging had als de leden van het gastgezin. De Hongerwinter was voor mevrouw ’t Hart haar jongere zus die reuma had een harde tijd, te meer omdat de vader als soldaat geïnterneerd was en dus niet thuis kon zijn. Na de bevrijding werd ze samen met andere Schiedamse kinderen uitgezonden naar kasteel Méridon in Chrevreue, een plaats in Frankrijk. Haar moeder had het zo geregeld. Het verblijf in Chevreuse duurde ongeveer drie maanden. Zij en de andere kinderen sliepen in grote legertenten en aten in een eetzaal in het kasteel.  Ze was redelijk gezond toen ze er naartoe ging en gedurende het grootste deel van haar verlijf aldaar, maar kreeg difterie tegen de tijd dat ze terug zou gaan naar Schiedam.

Lees het interview met mevr. de Schrijver-'t Hart:

 


 
Frank Blomsteel (geboren in 1938) leed aan astma. Tijdens  Hongerwinter raakt hij ook nog ondervoed en leed hij kou omdat er weinig brandstof was om het huis warm te houden. Zo lang de oorlog nog niet afgelopen was, werd hij nog niet uitgezonden vanwege zijn kwaal en de ondervoeding. Dat gebeurde wel in september 1945, drie maanden na de bevrijding van Nederland. Toen werd hij naar een gastgezin in Zweden gestuurd. In dat land kon hij betere behandeling krijgen voor zijn astma dan in Nederland. Voordat hij in dat gastgezin kon worden opgenomen, moest hij een tijd lang in quarantaine.

Het gastgezin woonde in Malmö, was Luthers en bestond uit vader, moeder, grootmoeder en kind. De man en de vrouw werkten allebei buitenshuis. Ze hadden besloten om een tijdelijk een pleegkind in huis te nemen, dat werd Frank, omwille van hun godsdienstige overtuiging. Omdat niemand in het gezin en in de omgeving Nederlands kon praten, moest Frank wel Zweeds leren, en snel ook. Wel ervoer hij meer warmte in het gezin dan hij thuis had. In april of mei 1946 keerde Frank met tegenzin naar zijn ouderlijk huis in Schiedam terug.

Tijdens zijn verblijf in Zweden moest Frank meermalen wegens ziekte in een ziekenhuis worden ogenomen. Achteraf is hij ervan overtuigd dat zijn verblijf in Zweden en bij het gastgezin hem het leven heeft gered. Ook beschouwt hij Zweden sinds zijn verblijf als zijn tweede vaderland en heeft hij veel waardering en dankbaarheid voor het gastgezin.

Lees het interview met dhr. Blomsteel:

 


 
De heer Monster (geboren in 1931} had astma en leed tijdens de Hongerwinter aan ondervoeding en kou. Na de bevrijding vernam hij dat hij uitgezonden zou worden naar Zwitserland en daar was hij erg blij mee. In november 1945 ging hij naar Zwitserland. Vanaf 15 november van dat jaar verbleef hij drie weken in een jongenskamp in de buurt van Bern. Daar vierde hij Sinterkaas en maakte hij met andere jongens in het kamp bergwandelingen. Na die drie weken ging hij naar een gastgezin dat in een boerderij woonde in het dorp Herten vlakbij Altikon. Dat gastgezin bestond uit vader, moeder, dochter Elsa en drie zonen. Hij had het daar prima naar de zin en kon goed overweg met de broers van Elsa. Samen met een van haar broers deed hij mee aan schietwedstrijden en hij hielp met het melken van de koeien op de boerderij. Ook vierde hij met Elsa en haar familie het Kerstfeest. Na drie maanden moest hij terug aar Schiedam, maar hij had bij het gastgezin willen blijven.

Lees het interview met dhr. Monster:

 


 
De familie van Joop Bleijerveld (geboren in 1933) behoorde tot het Apostolisch genootschap. Zijn familie wist de Hongerwinter door te komen, mede omdat de leden de genootschap eten onder elkaar verdeelden. Toch leed Joop honger. Om van de gevolgen hiervan te herstellen en omdat er in Brabant voor hem geen plek meer te vinden was bij een gastgezin, werd hij in december 1945 naar Engeland uitgezonden. Hij vond het prachtig om weg te gaan, een heel avontuur. De reis die hij maakte, ging via Londen naar een kamp in Pontefract. In dat kamp waren veel kinderen in ondergebracht. Dat was voor Joop even wennen, want hij kwam uit een gezin met twee kindern, hijzelf en een broer die tijdens de Duitse bezetting van Nederland was geboren. Bovendien waren al die kinderen in het kamp van verschillende christelijke gezindten. In het kamp herstelde Joop van de ondervoeding, maar kreeg wel geelzucht. Toen hij daar van genezen was, ging hij naar een gastgezin in Wellington. Dit gezin bestond uit een vader die politieman was, een moeder en een dochter en zoon die iets jonger waren dan Joop. Joop kon niet goed overweg met zijn pleegzus en pleegbroer, maar kreeg een sterke band met de gastouders. Hij trok veel op met andere Nederlandse jongens in Wellington die hij in het kamp had leren kennen en minder met jongens uit het dorp. Hij keerde terug naar Schiedam met tegenzin omdat hij zich thuis was gaan voelen in Wellington en in het gastgezin.

Lees het interview met dhr. Bleijerveld:

 



Henny Reekers-Lems (geboren in 1935) had een oudere broer. Die werd in 1942 of 1943 uitgezonden naar Voorthuizen en overleed daar. Tijdens de Hongerwinter heeft Henny niet veel last gehad van honger, maar omdat ze trek had, kon ze het niet laten om af en toe fruit te stelen bij een groenteboer als die even weg was van zijn zaak, ook al was het stelen haar ten strengste verboden. Na de zomer van 1945 werd ze uitgezonden naar Engeland. Via Londen ging ze naar een kamp in  Pontefract. Daar zag ze veel kinderen terug die bij haar in de buurt woonden. Na de jaarwisseling ging ze naar een Anglicaans gastgezin in Upholland near Wigan. Het gastgezin was een echtpaar zonder kinderen. Die had een nichtje in huis die iets ouder was dan Henny. De vader was mijnwerker geweest, maar kon vanwege zijn slechte gezondheid niet meer werken. kookte thuis en maakte het huisschoon. Dat vond Henny eerst vreemd. De moeder werkte buitenshuis. Samen met andere Nederlandse kinderen die bij gastgezinnen woonden ging Henny naar school in Wigan.

Henny had het uitstekend naar de zin in het gastgezin. Ze vond het heel erg toen ze terug moest naar Schiedam en haar gastouders vonden dat ook.

Lees het interview met mevr. Reekers-Lems:

 


 
Fop Dekker (geboren in 1935) zat gedurende het grootste deel van de Duitse bezetting van Nederland in een weeshuis, samen met een oudere broer. Zijn moeder was voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog overleden en diens huwelijk met zijn tweede vrouw was op de klippen gelopen. Tijdens de zomervakantie van 1943 en die van 1944 wed hij uitgezonden en logeerde hij bij een boerenfamilie in Berkel en Roderijs. Bij die familie leerde hij kippen slachten en hielp hij bij het karnen van melk. Tijdens de Hongerwinter werd het eten in het weeshuis slecht. Toch kwamen hij en zijn broer deze tijd door zonder echt ziek te worden. In het najaar van 1945 werd Fop samen met andere kindeen uit het weeshuis uitgezonden, ditmaal naar Oostvoorne. Daar verbleef hij twee weken in een vakantiekolonie. In de zomer van 1946 bracht hij twee weken door bij een boer in Lonneker vlakbij Enschede. In het voorjaar van 1947 haalde zijn vader hem en zijn broer uit het weeshuis.

Lees het interview met dhr. Dekker:

 


 
De heer Menke (geboren in 1937) leerde wat honger is tijdens de Hongerwinter. In  mei 1946 werd hij samen met andere kinderen naar Uithuizen in Groningen gestuurd. Hij kwam bij de voorzitter van het plaatselijk comité in huis wonen. Die voorzitter was getrouwd en had twee dochters die op kostschool zaten en alleen in de weekeinden thuis waren. De heer Menke voelde zich niet echt welkom in het gastgezin maar werd liefdevol opgevangen door Riet, de huishoudster van het gezin. Na drie maanden keerde hij terug naar Schiedam.

Lees het interview met dhr. Menke:

 


 
ikbTijdens de Duitse bezetting van Nederland (1940-1945) werden talrijke Schiedamse kinderen tijdelijk in een gastgezin elders in Nederland ondergracht. Dat gebeurde ook gedurende de eerste maanden na de bevrijding van Nederland op 5 mei 1945. In die periode werden ook Schiedamse kinderen naar gastgezinnen in België, Engeland, Denemarken, Zweden of Zwitserland gestuurd. Die kinderen waren ziek of hadden te leiden van de gevolgen van de hongersnood die het westen van Nederland had getroffen tijdens de laatste winter van de Duitse bezetting. Die hongersnood raakte en staat nog steeds bekend als de Hongerwinter. De kinderen die naar het buitenland gingen, werden niet meteen in een gastgezin ondergebracht, maar moesten eerst twee tot acht weken in quarantaine in een kinderkamp. Daar werden ze beziggehouden met wandelingen, spelletjes, uitstapjes. Ook maakten en ze kennis met taal en (eet)gewoonten van het land waar hun gastgezin woonde. In het begin hadden veel kinderen heimwee, maar aan het eind van hun verblijf wilden velen niet meer terugkeren naar Schiedam.

Eerst zorgden vooral lagere scholen en schoolartsen ervoor dat kinderen uit Schiedam elders werden ondergebracht. Vanaf januari 1945 deed dat het plaatselijke Inter-Kerkelijk Bureau voor noodvoedselvoorziening (IKB).

Om in kaart te brengen wat deze Schiedamse kinderen mee hebben gemaakt toen ze bij een gastgezin waren ondergebracht, zijn met twintig van hen interviews afgenomen. Dat gebeurde in het kader van twee projecten: 'Schiedamse kinderen op stap' (met kinderen die tijdens de bezettingstijd naar een gastgezin gingen) en Schiedamse bleekneusjes' (met kinderen die na de bevrijding naar een gastgezin gingen). Alle interviews zijn te beluisteren op easy.dans.knaw.nl. In de beeldbank van het Schiedamse gemeentearchief zijn foto’s te zien van kinderen die in een gastgezin werden ondergebracht.

 


 
Tijdens en na de Duitse bezetting van Nederland kregen kinderen in onder andere Schiedam een plek in een gastgezin om er enkele weken of maanden door te brengen. Tijdens de bezetting gingen kinderen altijd naar gastgezinnen elders in Nederland. Tijdens de eerste maanden na de bevrijding van Nederland in mei 1945 gingen er ook stadskinderen naar gastgezinnen in het buitenland, in Zweden of Zwitserland bijvoorbeeld.

In alle gevallen was de reden waarom ze naar een gastgezin werden gestuurd, om te herstellen van ondervoeding en andere ontberingen.

Hoe beviel hen dat verblijf in hun nieuwe omgeving, met mensen die ze eerst helemaal niet kenden? En hoe kijken ze er na meer dan zestig jaar op terug? Dat leren de leerlingen in deze les aan de hand van interviews met enkele van deze voormalige pleegkinderen.

Plan van aanpak
Voor de les trekt u 1-2 lesuren uit.

De opdracht bestaat uit drie delen:

Eerst laat u de leerlingen ‘Bron: Aansterken’ lezen. Daarna deelt u de klas in tien groepen in. Zie erop toe dat de groepen de twintig bronnen met tekst en film als volgt verdelen: Een groep kiest bron 1 en 11, een andere groep bron 2 en 12, een derde groep bron 3 en 13, enzovoort.

Op die manier zorgt u ervoor dat iedere groep een bron neemt over iemand die als kind tijdens de bezetting in een gastgezin werd geplaatst en een bron over iemand die als kind kort na de bezetting in een gastgezin werd geplaatst. 

U begint het klassengesprek door iedere groep te vrgen wat ze als antwoord op de onderzoeksvragen hebben opgeschreven.

Daarna laat u de leerlingen raten over hoe het is als hun ouders en of meer pleegkinderen tijdeljk in huis nemen en hoe ze met die kinderen zouden omgaan.

Uitwerking
De kinderen uit Schiedam die na de bevrijding van Nederland naar een gastgezin werden gestuurd, moesten daar herstellen van ondervoeding en/of een kwaal (astma bijvoorbeeld). Dat gold soms ook voor kinderen die tijdens de Duitse bezetting naar een gastgezin werden gestuurd, vooral als de uitzending naar hun gastgezin plaatsvond tijdens de Hongerwinter. Tijdens de Duitse bezetting werden Schiedamse kinderen soms uitgezonden om ergens anders hun vakantie door te brengen. één van de geïnterviewden, een jongen in een Schiedams weeshuis woonde, ging om die reden twee weken naar een vakantiekamp.

Eindtermen HAVO
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B3: Socialisatie binnen een specifieke context
6. De kandidaat kan in hoofdlijnen maatschappelijke ontwikkelingen beschrijven die van invloed zijn op socialisatieprocessen en op de rol van socialisatoren daarin. Hij kan tevens conclusies trekken over de veranderde socialisatieprocessen.
Domein D: Binding (binnen een specifieke context
Subdomein D1: Sociale cohesie: mate van binding
14. De kandidaat kan typen bindingen onderscheiden en indelen naar niveaus. Hij kan het verband leggen tussen sociale cohesie en sociale controle en voorbeelden geven van kenmerken van sociale instituties.
Subdomein D3: Bedreigingen voor de bindingen in de samenleving binnen een specifieke context
16. De kandidaat kan in hoofdlijnen aangeven welke potentiele bedreigingen binnen een specifieke context zijn afgenomen respectievelijk toegenomen en welke invloed deze bedreigingen hebben op bindingen in de samenleving.

Eindtermen VWO
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B3: Visies vanuit paradigma’s op socialisatie en politieke socialisatie
6. De kandidaat kan verschillende visies op socialisatie en politieke socialisatie vanuit drie sociaalwetenschappelijke paradigma’s onderscheiden22.
Domein D: Binding (binnen een specifieke context)
Subdomein D1: Sociale cohesie: mate van binding
14. De kandidaat kan onderscheiden welke indicatoren van sociale cohesie, wetenschappers vanuit verschillende paradigma’s onderzoeken.”

 


 

 


 
De opdracht is goed gemaakt als:

 

verwante lessen