Armoede in Afrika - voor de docent: info


Ontwikkelingssamenwerking is niet voor iedereen vanzelfsprekend, zeker niet als het in bepaalde gebieden weinig lijkt bij te dragen aan verhoging van de levensstandaard. Dat is bijvoorbeeld het geval in arme landen in Afrika.

In die landen neemt armoede niet echt af, ondanks de hulp die ze al tientallen jaren hebben gehad van rijke landen.

Over de hardnekkigheid van deze armoede en de manier waarop die moet worden aangepakt bestaan enkele opvattingen die het nut van ontwikkelingssamenwerking in twijfel trekken.

In deze les krijgen de leerlingen vier van die opvattingen voorgelegd om die aan de hand van enkele bronnen te toetsen op hun juistheid.

Plan van aanpak:
Voor deze les trekt u 1 uur uit.

Eerst laat u de leerlingen de bron ‘Wat doen de VN’ lezen. Trek er 5 minuten voor uit.

Daarna vormen de leerlingen vier groepen. De groepen gebruiken de rest van de tijd in de les voor hun opdracht. Elke groep kiest één van de volgende opvattingen over armoede in Afrika, om de juistheid ervan te toetsen aan de hand van de bronnen in deze les.

  1. Veel landen in Afrika behoren tot de armste ter wereld, omdat ze corrupt zijn.
  2. De bevolking van deze landen groeit zo snel, dat ze daardoor arm blijven.
  3. Het is normaal dat landen in Afrika armer zijn dan Europa, want dat is altijd zo geweest.
  4. Afrikaanse landen moeten maar meer handel drijven met rijke landen om uit de armoede te komen.

Daarna verwerken de groepen hun bevindingen in een artikel of podcast.

Het is wel de bedoeling dat álle groepen een artikel schrijven of dat álle groepen een podcast maken. Dat maakt het makkelijker om er één dossier van te maken.

Uitwerking:

  1. Als je de ranglijst van landen aan de hand van de HDI legt naast de ranglijst van landen aan de hand van de CPI, dan valt op dat in de HDI-lijst veel Afrikaanse landen de onderste plaatsen in de lijst innemen, terwijl dat in de CPI-lijst niet het geval is. Onderaan die lijst vind je ook veel landen die niet in Afrika liggen. Ook scoren enkele Europese landen min of meer slecht, gemeten naar de CPI. Dat een Afrikaans land qua HDI tot de slechtst scorende landen behoort, wil nog niet zeggen dat het tot de slechtst scorende landen hoort, gemeten naar de CPI. De bewering dat armoede alleen het gevolg is van corruptie, is dus niet goed te onderbouwen met feiten.
  2. De opvatting dat een snelle bevolkingsgroei bijdraagt aan wijdverbreide armoede is niet te rijmen met de werkelijkheid. Armoede gaat meestal gepaard met een hoge kindersterfte, een lage levensverwachting en een trage bevolkingsgroei. Dat is kenmerkend voor de eerste fase van het demografische transitiemodel. Toch groeit in een aantal van de armste landen in Afrika de bevolking snel omdat armoede er wordt aangepakt met betere gezondheidszorg, meer en beter onderwijs, betere voeding, betere huisvesting en betere sanitaire voorzieningen, waardoor kindersterfte en sterfte in het algemeen sterk dalen. Omdat het geboortecijfer nog hoog blijft, groeit de bevolking daarom dus snel. Dat is kenmerkend voor de tweede en ook voor de derde fase van het demografische transitiemodel.
  3. Afrika heeft altijd armoede gekend, maar Europa ook. Bovendien heeft Afrika welvaart gekend in allerlei koninkrijken. In de vroege middeleeuwen (500-1000) was er in Noord-Afrika een hoog ontwikkelde beschaving met een rijke cultuur en een omvangrijke internationale handel.
  4. In theorie klopt de bewering dat Afrikaanse landen uit de armoede kunnen komen door meer handel te drijven met rijke landen buiten Afrika. Dat is ook wat de Europese Unie beoogt met het aangaan van speciale handelsbetrekkingen met Afrikaanse landen die kolonie zijn geweest van een Europees land. Maar de praktijk is weerbarstig. Juist als gevolg van die speciale handelsbetrekkingen raakt de binnenlandse markt van bijvoorbeeld Kameroen en Ghana overspoeld met goedkope producten uit de Europese Unie, waardoor mensen die dezelfde producten maken in die landen, een deel van hun afzet en daarmee ook een deel van hun inkomsten verliezen. Dat leidt tot meer armoede, niet tot minder.


Eindtermen voor HAVO
:
Domein B: Wereld Subdomein B2: Samenhangen en verschillen in de wereld
4. De kandidaat kan ten aanzien van samenhangen en verschillen in de wereld
4a. Mondiale spreidings- en relatiepatronen van economische, demografische en sociaal-culturele verschijnselen beschrijven en in hoofdlijnen verklaren. Het betreft:
4a 1. Indicatoren voor het vergelijken van landen op economisch, demografisch en sociaal-cultureel terrein.
4a 2. Mondiale spreidingspatronen voor de in 4a 1 genoemde indicatoren en hun dynamiek

Eindtermen voor VWO:
Domein B: Wereld Subdomein B1: Samenhang en verscheidenheid in de wereld.
De kandidaat kan ten aanzien van samenhang en verscheidenheid in de wereld:
3b. mondiale spreidingspatronen van economische, culturele, demografische, sociale en politieke verschijnselen beschrijven, in hoofdlijnen verklaren en aan elkaar relateren;
Het betreft: 3b 1. indicatoren voor het vergelijken van landen op demografisch, economisch, sociaal-cultureel en politiek terrein.

 

verwante lessen

Login Form