Armoede in verschillende ontwikkelingslanden
Mali
Colombia
Rwanda
Filippijnen
Costa Rica
Mali: armoede op het platteland

De oudere mannen in het dorp Mandio zitten in de schaduw van een acaciaboom manden te vlechten. Terwijl ze praten, werken ze flink door. Alleen als er een auto langskomt, kijken ze even op en zwaaien naar de chauffeur. De manden worden op de markt in Somadougou verkocht. Onder de boom zit ook opa Mamadou. Hij is er trots op dat hij een Touré is. De Touré's zijn de grootste familie in het dorp. Opa Mamadou heeft veel kinderen. Hij woont nu nog met twee van zijn zonen en hun familie op één erf.
"Als iedereen er is, zijn we met zijn negenen. Mijn zoon Oumar met zijn vrouw Aminata en hun kinderen: de tweeling Awa en Adama, en de kleine Seydou. Verder mijn jongste zoon Salif, mijn vrouw Fatima en de zus van Aminata, Aisha."
De droge jaren
"Dit jaar is de regen op tijd begonnen. Al vanaf eind juni regent het flink. We konden daardoor al vroeg met z'n allen op de gierstvelden aan het werk gaan. In oktober oogsten we de gierst; omdat het zoveel regent zal de oogst goed zijn dit jaar. Een paar jaar geleden was dat wel anders. Er viel niet genoeg regen, de oogsten waren slecht en iedereen in de familie moest hard werken om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Ik zal vertellen hoe dat ging.
Iedereen deed wel iets. Mijn zoon Oumar kan goed weven. Elk jaar gaat hij na de regentijd naar de stad Mopti om te weven. In die droge jaren bleef hij bijna het hele jaar in Mopti. Hij weefde daar dekens voor de uitzet van huwbare meisjes. Op het erf van de familie van het meisje werkte en woonde hij. De familie gaf hem te eten en als de dekens af waren, kreeg hij er geld voor. Het was niet leuk dat hij zo lang weg was, vooral niet voor Aminata en de kinderen. Maar het bracht extra geld op en toen hij weg was, was er één mond minder om te voeden.
Ook Aisha ging vaak naar Mopti. Zij ging langs de deuren en vroeg of iemand nog iets voor haar te doen had: de was doen, graan stampen of iets anders. Vaak had ze geluk en kwam ze met wat geld of wat te eten thuis. Ik vond het heel erg dat ze dat werk deed; ze is nog jong en ongetrouwd. Maar het kon niet anders.
Salif, mijn jongste zoon, woont en werkt het grootste deel van het jaar in Ivoorkust. In ons dorp is voor hem weinig te doen. Hij komt elk jaar in de regentijd naar huis om te helpen op het land. In de droge jaren kwam hij niet thuis: ik had hem geschreven dat dat niet nodig was. Door de droogte viel er nauwelijks iets te oogsten en we hadden ook geen eten voor hem. Gelukkig kon hij dit jaar wel weer thuiskomen.
Mijn schoondochter Aminata had het heel erg druk. Naast de pinda's en gierst die ze ook in de goede jaren verkoopt op de markt in Somadougou, verkocht ze in de droge jaren ook wilde granen en bladeren van de apenbroodboom en de tamarindeboom. Deze verzamelde ze in de natuur. Ook verkocht ze een deel van het graan dat we hadden opgeslagen. Van het geld dat ze op de markt verdiende, kocht ze dan bij andere vrouwen op de markt etenswaren, zoals pepers, zout, tomatenpuree, gombo (een peperachtige groente) en heel soms een klein stukje vlees of vis*. Ze werkte toen ook extra hard in haar moestuin. Ze probeerde meer groente te verbouwen dan de familie nodig had en verkocht het overschot op de markt.
* De mensen in dit gebied van Mali eten meestal gierst of couscous met daarbij een saus. Hoe meer geld de mensen hebben, hoe lekkerder de saus is. In een goede saus zitten uien, pepers, gombo's, apenbrood- en tamarindebladeren (daardoor krijgt de saus een knalgroene kleur), tomatenpuree en stukjes vlees of vis. In een minder goede saus zit geen vlees of vis. Soms wordt dit vervangen door pinda's.
Markt in Mali
Adama hielp Aminata goed in die moeilijke tijden en dat terwijl hij nog geen tien jaar was. Het is een flinke kleinzoon. Hij ging in die tijd niet naar school: dat kostte teveel geld en dan kon hij ook niet meehelpen. Hij ging samen met Animata op pad om hout te kappen en te sprokkelen. Eigenlijk mag dat niet: als ze je betrappen moet je al het hout afgeven en een boete betalen. En weet je wat die ambtenaren doen met dat hout? Juist, ze verkopen het zelf! Animata verkocht het hout aan een handelaar. Dat was voor onze familie een heel belangrijke bron van inkomsten.
Als Aminata naar de markt in Somadougou ging, ging Adama mee en zocht hij daar samen met andere kinderen naar lege flessen en plastic potten. Die verkochten ze dan aan vrouwen die er hun zelfgemaakte pindakaas of limonade in verkopen.
Ook Awa hielp zoveel mogelijk. Ze hielp haar moeder in het huishouden, haalde water bij de put en ging mee naar de markt. Ze paste ook wel eens op de kleine Seydou.
Iedereen moest zijn steentje bijdragen. We zijn de moeilijke droge jaren heelhuids doorgekomen. Soms was er honger, maar we zijn allemaal gezond gebleven. Nu is het gelukkig weer iets makkelijker. We kunnen wat rustiger aandoen en we hoeven ons niet zoveel zorgen te maken over de dag van morgen."
Colombia: armoede in de stad
De wijk Santa Rosa de Lima ligt aan de rand van de stad Bogotá. De huizen zijn tegen een steile helling aangebouwd. Veel van de huizen staan op palen en zweven half boven de afgrond. Eén van de eerste bewoners van de wijk is Juan Sanchez. Hij woont met zijn vrouw Carmen en zeven kinderen in een van de weinige bakstenen huizen.
"Wij hebben het land waarop onze wijk is gebouwd, bezet omdat het terrein verwaarloosd was. Het was van een rijke kerel, die niet wist wat hij ermee moest doen. De grond is nergens goed voor. Er kan niets groeien. Vroeger woonde ik in El Guavio, een buurt hier vlakbij. Mijn vrouw zei op een dag: 'Tegenover El Rocío zijn ze gratis stukken grond aan het uitdelen. Laten we daar naar toe gaan!' Ik zei: 'Nee, waarom? Ik blijf hier net zo lief huur betalen'. Want in El Guavio was ik onderhuurder; ik huurde daar twee kamertjes. Toen zei ze: 'Maar als we daar naar toegaan, besparen we ons de huur!' Ik dacht er nog eens over na en zei:'Het is toch wel een goed plan van je'.
We besloten hier naar toe te komen en nu sparen we een hele hoop geld uit omdat we geen huur meer betalen. Dat geld heb ik kunnen gebruiken om het huis waarin we nu wonen te bouwen en om eten en kleren te kopen.
Alles is duur tegenwoordig. Vroeger, toen de buurt pas bestond, kwamen er politici die voedselpakketten meebrachten, en heren die je met een aanbevelingsbrief naar een gezondheidsinstelling of hulpinstantie stuurden. Ze gaven je daar melkpoeder, bonen, bakolie, rijst en suiker. Dat is nu helemaal stopgezet."
Het werk
In het hartje van de stad staat Carmen achter haar kraam. Ze verkoopt allerlei lekkere dingen, zoals vleespasteitjes, gebakken banaan en vruchtensappen.
"Mijn dag begint om zeven uur 's morgens. Ik loop naar de markt en doe inkopen voor mijn kraam. De spullen die ik nodig heb, koop ik altijd bij dezelfde mensen. Ik probeer zoveel mogelijk van de prijs af te dingen. Als ik dat niet doe, maak ik geen winst en kan ik niet voor mijn familie zorgen.
Als ik thuis kom met de boodschappen, gaan we allemaal aan de slag. De eerste uren zijn mijn kinderen, mijn moeder -die bij ons inwoont- en ik druk bezig met snijden, bakken en braden.
Om een uur of drie, vier 's middags zijn we klaar. Het eten wordt op mijn kar geladen en we duwen het naar mijn kraam bij de fontein. Vanaf vijf uur 's middags begin ik dan te verkopen. Daar ga ik mee door tot een uur of drie' s nachts. Daarna ga ik naar huis en om vier uur lig ik in bed. Drie uur later sta ik op en ga weer naar de markt. Gelukkig kan ik tussen de middag vaak twee uurtjes slapen, dan neemt mijn moeder het werk even over.
Ik werk vooral 's avonds laat en 's nachts, omdat ik dan de minste kans loop door de politie opgepakt te worden. Mijn klanten zijn de soldaten en politie-agenten die de regeringsgebouwen, kantoren en banken' s nachts bewaken. Omdat ik ze een goede dienst bewijs met mijn eten, waarschuwen ze mij als het gevaarlijk is om te gaan werken en beschermen ze mij. Zo kan ik overleven.
Als ik niet zou werken, zouden we hier in huis van de honger omkomen, want mijn man heeft last van zijn botten en kan niet meer werken. Hij gaat er niet mee naar de dokter. We hebben het geld hard nodig om eten van te kopen. Hij past nu op de kinderen als ik weg ben."
Rwanda: Deogracias vertelt
Muramutseho,
dat is goeiemorgen in mijn moedertaal, het Kinyarwanda. Ik ben Deogracias. Ik ben 15 jaar en woon in Kabona, een klein gehuchtje hoog in de heuvels van Rwanda. Er valt hier niet veel te beleven, zo ver van de stad.
Na de grote vakantie ga ik in de stad Kibuye wonen om er te studeren voor onderwijzer. Dan kan ik later in Kabona les geven. Ik zal zeker een strenge leraar zijn, de kinderen moeten goed Ieren, dan kunnen ze een beroep Ieren en verdienen ze wat meer geld.
Ik ben wel een beetje bang. Kibuye is 60 km ver. Om er te komen moet ik eerst 4 uur lopen naar de bushalte en dan nog één uur met de bus. Zo'n lange reis kun je niet vaak maken, ik zal mijn familie missen.
Wij zijn met zes kinderen thuis, drie meisjes en drie jongens. Ik ben de tweede zoon. Mijn oudere broer is niet zo lang naar school geweest, hij leerde toch niet goed en dan kun je beter op het veld werken, vindt mijn vader.
Ik help ook mee hoor. Om zes uur sta ik op, soms ga ik met mijn vader of moeder mee naar het veld. Eigenlijk hebben we niet genoeg grond om goed van te leven. Het zijn hier allemaal heel steile hellingen, dat is zeer moeilijk om te bewerken: als het hard regent, spoelt alle vruchtbare grond weg. Daar proberen we iets aan te doen: we planten nu kleine boompjes en grassen en graven kanaaltjes om de grond tegen te houden.
Omdat we zo weinig grond hebben, zoekt mijn vader ander werk om wat bij te verdienen. Hij heeft 2 maanden aan de wegbouw meegeholpen. Ze hebben de weg hersteld zodat auto's gemakkelijker naar de buurgemeenten en de stad kunnen.
Vroeger, toen ik nog klein was, zorgde ik voor het vee. Dan ging ik met de koe, twee schapen en drie geiten wandelen op zoek naar voedsel voor de dieren. Dat was fijn want onderweg speelde ik met vriendjes.
Soms moet ik water gaan halen. Gelukkig helpen mijn zussen daar ook bij, het is geen lachertje. Van ons huisje is het tien minuutjes bergaf naar het riviertje. En dan moet ik met een volle jerrycan de berg weer op! De meester heeft ons geleerd dat het water uit de rivier niet schoon is, je kunt er diaree van krijgen. Maar ja, ik kan toch moeilijk drie kwartier gaan lopen naar het kraantje op de marktplaats. Binnenkort gaan we op onze heuvel een bronnetje zuiver maken, dan hebben we ook schoon water. Dat doen we niet alleen hoor, alle families van onze heuvel werken samen met Jacques, de loodgieter van Adehamu, dat is een vereniging die de mensen in Kabona vooruit wil helpen.
Mijn moeder werkt op het veld en zorgt voor het huishouden. de kleren wassen aan de rivier, de sorghum (graan) malen, eten
maken. Een hele karwei, zeker dat koken. Wij koken op een houtvuur tussen drie stenen en daar moet je altijd bijblijven,
anders gaat het vuur uit.
We eten één tot tweemaal per dag: aardappelen, zoete aardappelen en soms bonen of erwten of mais. Eigenlijk is dat niet voldoende. De verpleegster van de verpleegpost zegt dat we ook andere groenten en vlees moeten eten zodat we meer vitamientjes krijgen. Maar vlees is bij ons voor feesten: met een huwelijk of zo, één twee keer per jaar, het is erg duur. Mijn jongste zusje is zo eens erg ziek geweest. Ze was nog maar twee jaar en de oogst was mislukt, daardoor waren er alleen een beetje aardappelen. Zij is toen heel zwak geworden en had een dikke buik. Dat kwam door dat eenzijdig eten. Mijn moeder heeft dan speciaal voor haar erwtjes en bonen gekocht, hoewel ze erg duur waren. Gelukkig is mijn zusje goed genezen want je kunt ervan sterven.
Volgend jaar ga ik vakantiewerk doen bij Adehamu. Dan kan ik zo mijn schoolgeld zelf bij elkaar verdienen. Dit jaar was ik er nog te jong voor, mijn broer geeft nu een deel van zijn loon om mijn school te betalen.
Nu heb ik nog vakantie. Morgen is het zondag, dan ga ik naar de jeugdbeweging. Dat is heel plezierig, we doen er spelletjes, zingen en dansen wat. Ik word later ook leider in de jeugdbeweging, zeker weten!
Filippijnen: het verhaal van Malou
Hallo,
Ik ben Malou. Ik woon in Tondo, een krottenwijk in Manilla, de hoofdstad van de Filippijnen. Ik ben 13 jaar. Samen met mijn ouders, twee broers en mijn zus woon ik in een houten barak langs de spoorlijn. Wij hebben een kookplaats en één kamer en daar betalen we 600 pesos (= + 9 euro) huur voor. Op de eerste verdieping woont mijn vriendinnetje en haar familie.
Mijn ouders zijn eigenlijk niet van Manilla. Zij woonden vroeger op het platteland maar daar weet ik niets van. Toen was ik er nog maar net. Zij zijn in 1970 naar de stad verhuisd omdat een grootgrondbezitter al onze grond afgepakt had en ze niets meer hadden om van te leven. Op de Filippijnen is bijna alle grond van een klein groepje mensen. Zij zijn heel rijk en wonen in Manilla in chique villa's in ommuurde en bewaakte wijken. De gewone mensen of toeristen mogen daar zelfs niet in de straten wandelen.
Ik ga mijn laatste jaar naar school. Mijn ouders hebben gezegd dat het te duur is om nog verder te studeren. Ik vind dat wel spijtig. Ik zou graag verpleegster worden, dan vind je gemakkelijk werk. Hier verdien je er niet veel mee, maar 1000 pesos (= + 15 euro) per maand. Maar ik zou dan in de Verenigde Staten gaan werken. Daar verdien je veel meer en dan kan ik geld opsturen naar mijn familie. Ik weet nog niet wat voor werk ik ga doen. Mijn zus werkt als kindermeisje bij een familie. Zij krijgt daar kost en inwoon en 's zondags komt ze naar huis. Het geld dat ze verdient, is voor de hele familie. Ik zou dat liever niet doen. Dan zie ik mijn vriendinnen niet meer.
Maar ja, het is erg belangrijk om werk te hebben want er zijn hier veel mensen werkloos. Mijn broer is dat ook. Hij verdient wat bij door sigaretten en sanpagita te venten. Sanpagita is een witte, lekker geurende bloem. De automobilisten hangen die in hun wagen om de stank van de uitlaatgassen te verdrijven. Het stinkt hier echt in de stad, de straatvegers dragen zelfs een doek voor hun mond tegen de stank. En als je met een wit T-shirt de hele dag door de stad loopt, ziet hij grauw van de uitlaatgassen.
Mijn vader heeft gelukkig wel werk in een grote fabriek van rotanmeubelen. Hij verdient 64 pesos (+ 1 euro) per dag. Eigenlijk is dat te weinig, je hebt 116 peso (+ 2 euro) nodig om er met een familie te kunnen van leven. Maar mijn vader durft niet te protesteren want als de arbeiders meer geld vragen, dreigt de direkteur met sluiting van de fabriek.
Mijn mama is een echte doorzetter. Ze doet het huishouden en heeft nog twee banen. Ze stikt thuis trainingspakken en T-shirts voor een fabriekje. Die worden in Europa verkocht in grootwarenhuizen. Soms moet zij 14 stuks op één dag maken. Als dat niet lukt, is de meneer van de fabriek erg boos en krijgt mama geen nieuwe opdrachten meer. Daarom help ik soms mee. Als er veel naaiwerk
is, kook ik de maďskolven en verkoop deze aan de mensen die langs de spoorlijn naar hun huis of werk gaan. Dat is mijn mama's tweede baan.
Mijn mama is heel slim. Ze is wijkverantwoordelijke van de gezondheidsdienst. Ze heeft lessen gevolgd in de verpleegpost en geeft nu les aan de mensen in onze wijk. Zo vertelt ze dat je van vuil water diarree kan krijgen en daarom het kraantje goed schoon moet houden. Zij weet ook wat je moet doen om te genezen. Als mijn mama niet kan helpen, gaan de mensen naar de gratis verpleegpost. Die is opgericht door een organisatie. Een geluk dat die er is, want de gewone dokter kost teveel geld en medicijnen nog meer.
Omdat mijn mama zoveel werk heeft, help ik haar zo goed mogelijk. Ik ga water halen en kook het eten. Wij eten altijd rijst met een beetje groenten of gedroogde visjes of een kippepoot. Eigenlijk is het niet gezond om altijd hetzelfde te eten. Maar ja, het is zo duur: 1 kg rijst kost 7 pesos (+ 10 cent) en we hebben elke dag 3 kilo nodig voor de hele familie. Groenten zijn nog duurder: 28 pesos (+ 40 cent) voor 1 kg uien.
Ik hoop dat ik later ook een gezin zal hebben en dat we ook voldoende werk hebben om van rond te komen. Misschien kunnen mijn kinderen dan langer naar school gaan. Wie weet?
Costa Rica: drie kinderen vertellen
Lolita
"Hola, ¿cómo está? Hoi, hoe gaat het? Ik ben Lolita González Corrales. Ik ben twaalf jaar en woon in Costa Rica, in het dorpje Cajón. Daarwoon ik met mijn vader, moeder en broer. Mijn oudste broer Juan is al getrouwd en woont niet meer thuis.
Mijn moeder is huisvrouw, mijn vader is op dit moment arbeidsongeschikt. Hij werkte op een ananasplantage hier in de buurt. Daar gebruiken ze veel gif om de ananassen te beschermen tegen ziektes en insekten. Door dat gif heeft mijn vader een soort bloedvergiftiging opgelopen. Hij heeft heel lang in het ziekenhuis gelegen, maar nuis hij gelukkig weer thuis. Elke maand krijgt hij van de verzekering een kleine uitkering. Daar kunnen we net van rondkomen. Mijn oudste broer geeft ons wat van het geld dat hij op een suikerrietplantage verdient. Ook ik probeer te helpen waar ik kan. Ik ga nu elke dag koffie plukken."
José
"Hola, ik ben José Murillo Carres. Ik ben twaalf jaar en woon in Cajón. Ik ben enig kind. Soms is dat saai, maar zo kan ik ook geen ruzie maken met een broertje of zusje!
Ik woon samen met mijn moeder en mijn oma in een klein, lichtblauw geverfd huis. Zoals bijna alle huizen in Costa Rica is in ons huis alles gelijkvloers. Eén van mijn wensen is om later een huis met twee verdiepingen te hebben. In ons huis zijn twee slaapkamers, een woonkamer, een keuken en een badkamer. Net als bij iedereen in Cajón is er stromend water en elektriciteit.
Mijn moeder werkt in de kantine van de school. Daar kunnen alle schoolkinderen tussen de middag warm eten. Ik help haar daar vaak een handje. Als ik vrij ben, help ik altijd op de boerderij van mijn opa: ik verzorg de planten en help met koffie plukken."
Lidia
"Hoi, ik ben Lidia Alfaro Alvarez. Ik woon op een mooie boerderij aan de rand van Cajón. Een finca noemen we dat hier. Ik woon daar samen met mijn vader, moeder, zus en twee broertjes. Ik ben 12 jaar, mijn zus is 14 en mijn broertjes zijn 8 en 4 jaar oud.
Mijn vader heeft een eigen boerderij. Wij verbouwen vooral koffie. De grond is hier erg vruchtbaar en heel geschikt om koffie te verbouwen. Bovendien brengt koffie meer op dan bijvoorbeeld suikerriet of maďs.
De huiskamer bij Lidia thuis
Mijn moeder is huisvrouw en helpt mijn vader vaak op de boerderij. Mijn zus, oudste broer en ik helpen ook bij de oogst. Het plukken van de koffiebessen moet namelijk met de hand gebeuren. Dat is een heel karwei, zeker als je zoveel koffiestruiken hebt als wij. Mijn vader moet dan extra mensen inhuren om alle koffie te kunnen plukken."

De (gezinnen van de) drie kinderen uit Costa Rica hebben wel koud, maar geen warm stromend water. Ze hebben wel een televisie, maar geen video of telefoon, wel een ijskast, maar geen computer. Lidia komt uit een wat rijker gezin dan de andere twee. Bij haar thuis hebben ze wel een stereoinstallatie en een auto, bij José en Lolita thuis niet. Op de 21 stippellijntjes heeft Lolita 7 keer 'ja' ingevuld, José 6 keer en Lidia 9 keer. En jij? We durven te wedden dat je op de 21 stippellijntjes minstens 18 keer ja zult invullen, of niet soms?
Als je onder de tien keer ja zit, mag je jezelf tot de 'armen' rekenen. Zit je daarboven dan mag je jezelf tot de 'rijkeren' der aarde rekenen.
|