Armoede en kinderarbeid

We kijken hier eerst naar Kinderarbeid in Nederland vroeger en daarna naar
Kinderarbeid in de Derde Wereld nu



Kinderarbeid vroeger: in Nederland
Het klinkt misschien een beetje raar, maar kinderen worden nog niet zo heel erg lang als kinderen gezien. In het verleden worden kinderen meer als jonge volwassenen beschouwd. Zodra een kind sterk genoeg is, en soms al iets eerder, wordt het ingezet bij huishoudelijke werkzaamheden en huisnijverheid. Allerlei goederen worden in het begin van de 19de eeuw gemaakt in de huisindustrie. Vaak moet het hele gezin meewerken. Kinderarbeid is in deze jaren heel gewoon.
Er ontstaan pas echt problemen na de ‘industriële revolutie' in de tweede helft van de 19de eeuw. Door de opkomst van fabrieken, waar met behulp van stoommachines wordt geproduceerd, verdwijnt de huisindustrie. Kinderen, die thuis gemist kunnen worden, gaan met hun ouders naar de fabrieken om daar te werken.

Kinderen worden dus als jonge volwassenen gezien, zonder de voorrechten die kinderen nu hebben, zoals het recht om naar school te gaan en het recht op vrije tijd. Dat maakt kinderarbeid tot een min of meer gewone zaak. Maar de belangrijkste reden is de grote armoede, waarin veel mensen leven. De arbeid van kinderen is hard nodig om te kunnen overleven. Voor werkgevers is kinderarbeid aantrekkelijk, omdat het erg goedkoop is.

Kinderarbeid komt in het hele land voor, op het platteland en in de stad. Men kan kinderen ongehinderd laten werken, want er zijn nauwelijks wetten die kinderarbeid of arbeidsomstandigheden regelen. Als er wel iets geregeld is, dan is er nauwelijks of geen toezicht op de naleving ervan. Nederland kent een wet uit 1813, die het verbiedt om kinderen onder de 10 jaar in de mijnen te laten werken. Maar de mijnbouw stelt in Nederland in die periode niet veel voor. Het zijn vooral de textielfabrieken en touwslagerijen, sigarenfabrieken, steen- en aardewerkfabrieken waar de kinderen werken. Vaak al vanaf hun zevende verjaardag en soms al voordat ze vijf jaar oud zijn! Het werk in touwslagerijen en spinnerijen is zo sterk afhankelijk van kinderen dat ze zonder kinderarbeid zouden moeten sluiten. Elke volwassen touwslager of spinner heeft een kind naast zich nodig als wieldraaier. Een volwassen wieldraaier zou de productie veel te duur maken. Door de goedkope kinderarbeid kan deze primitieve nijverheid zich nog een tijdlang handhaven.


Door de lange werkdagen -15 uur per dag is heel normaal- komen de kinderen weinig op school. In 1853 komt bijna één op de vier schoolrijpe kinderen helemaal niet op school. Anderen komen alleen als er geen (seizoens-)werk te doen valt. Weer anderen volgen enkele uren avondonderwijs, na een dag zwaar werken. Veel kinderen stoppen met school voordat ze tien jaar oud zijn.

Tegen kinderarbeid
Verzet tegen kinderarbeid komt pas in de tweede helft van de 19de eeuw op, en dan nog heel voorzichtig. Bekend geworden is een artikel van meneer Lalleman, hoofdonderwijzer in Moordrecht. Hij schrijft in 1855 in ‘De Economist' een lange aanklacht tegen de ‘slavernij in Nederland'. Er komt aandacht voor de negatieve gevolgen van kinderarbeid. Zo is de gezondheidstoestand van werkende kinderen erg slecht. Door anderen wordt er op gewezen dat kinderarbeid ontstaat mede als gevolg van de armoede, maar dat het een nog grotere armoede tot gevolg heeft. Kinderen worden veel slechter betaald dan volwassenen, maar door hun inzet is er wel veel minder werk voor die volwassenen.
Het verzet tegen kinderarbeid vindt niet veel weerklank. Het is duidelijk dat fabrikanten er alle belang bij hebben dat kinderarbeid niet door wettelijke maatregelen wordt beperkt.
Maar ook ouders staan niet te wachten op een verbod. De armoede maakt dat zij hun kinderen zo snel mogelijk te werk stellen. Zij hebben het geld dat de kinderen binnen brengen gewoon nodig om rond te komen. Anderen denken daarom dat kinderarbeid vooral de schuld van de ouders is: zij zijn te lui om te werken en profiteren liever van de kinderen. Door dit soort vooroordelen en foute denkbeelden komt het protest tegen kinderarbeid maar moeizaam op gang. De arbeiders zijn door de lange werkdagen nauwelijks in staat zelf iets te ondernemen en hebben vooral geleerd te berusten in hun erbarmelijke situatie.
De kerk, een grote macht in de samenleving van die tijd, heeft zich ook lang afzijdig gehouden, een enkele priester uitgezonderd. Het tegengaan van kinderarbeid wordt niet tot de taak van de kerk gerekend. Daarnaast heeft God de verschillende standen geschapen en ingrijpen in sociale kwesties zou ingaan tegen de wens van God. Tenslotte heeft God de plicht om kinderen op te voeden op de schouders van de ouders gelegd. Als die hun kinderen uit werken laten gaan is het niet de taak van de kerk of van de overheid om in te grijpen.

Eindelijk bereiken de tegenstanders van kinderarbeid dat er in 1863 een staatscommissie een onderzoek begint naar de ‘toestand der fabriekskinderen'. Na zes jaar van ondervragingen en onderzoeken komt de commissie tot het oordeel dat kinderarbeid niet wettelijk geregeld hoeft te worden. De commissie heeft weliswaar gegevens over de ernst van de situatie boven tafel gekregen (er werken inderdaad grote aantallen kinderen in nijverheid en industrie), maar is van mening dat een verbod op kinderarbeid weinig zin heeft. De ouders zouden de kinderen in dat geval immers thuis of op straat aan het werk zetten, want ze hebben de inkomsten nodig. De commissie wil zelfs geen minimumleeftijd voor fabriekskinderen aangeven.
Toch komt er na het rapport van de staatscommissie een verandering in het denken over kinderarbeid. Zelfs bij fabrikanten. In 1870 wordt er bij de fabriek van Regout in Maastricht een mededeling opgeplakt dat kinderen pas worden aangenomen als zij hun eerste heilige communie hebben gedaan (op de leeftijd van ongeveer 12 jaar). De onvrede over de bestaande misstanden wordt steeds groter.
Op 23 november 1871 brengt mr. Samuel van Houten het probleem in de Tweede Kamer ter sprake. Hij krijgt niet veel bijval. Minister Thorbecke vindt dat afgewacht moet worden of de fabrikanten er op eigen gelegenheid wat aan doen. Als van Houten daarmee niet tevreden is, krijgt hij te horen dat hij dan zelf maar een wettelijke regeling moet opstellen en indienen. Dat doet hij in datzelfde jaar. Het wetsvoorstel komt er in het kort op neer dat:

  1. het werkgevers verboden wordt kinderen onder de twaalf jaren in dienst te hebben;
  2. ouders hun kinderen vanaf hun achtste tot het einde van hun twaalfde jaar naar school moeten sturen.
Als mensen daardoor in financiële problemen raken, de inkomsten van de kinderen vallen immers weg, dan moeten plaatselijke ‘armbesturen' hen ondersteunen.
De wet wordt in 1874 aangenomen zonder de beperkte leerplicht, de verplichting om naar school te gaan. Verplicht onderwijs wordt vooral door gelovigen niet aanvaard: liever geen onderwijs dan onderwijs op een openbare school.
De wet van van Houten verbiedt overigens niet alle kinderarbeid. Het verbod is niet van toepassing op ‘huiselijke en persoonlijke diensten' en op ‘veldarbeid'.
Enkele jaren later wordt de wet aangescherpt. In 1889 wordt alle kinderarbeid beneden vijftien jaar verboden.
Na vijftig jaar strijd is men er dan toch van overtuigd geraakt dat kinderen in de schoolbanken horen en niet in werkplaatsen en fabrieken of op de akkers.


Van Houten wordt bedankt
tekening uit 1874






Kinderarbeid nu: in de Derde Wereld
Is het vandaag jouw beurt? Of hoef jij thuis niet te helpen met de afwas? Doe je wel eens boodschappen voor je moeder, help je soms in de tuin of was je af en toe voor je vader zijn auto in het weekend? Als dat zo is, is er niemand die daar schande van spreekt. Als leerling op vmbo-school is er grote kans dat je een baantje hebt waarmee je geld verdient. Als vakkenvuller bij de supermarkt, als krantenbezorger of als oppas bijvoorbeeld. Toch zeggen we dat kinderarbeid in Nederland niet meer voorkomt. Want jij doet het voor een extra zakcentje voor die mooie walkman, die nieuwe sportschoenen of omdat je in het weekend graag wilt uitgaan. Dit soort huishoudelijk werk en bijbaantjes rekenen we niet tot kinderarbeid. Anders wordt het als je als kind zoveel moet werken dat het grootste deel van je dag ermee gevuld is en het geld dat je verdient nodig is om te kunnen overleven. Dan spreken we wel van kinderarbeid.

Over de definitie van kinderarbeid is niet iedereen het eens. Volgens artikel 32 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind is kinderarbeid verboden. In het artikel wordt echter geen minimumleeftijd voor het verbod genoemd. De meeste mensen verwijzen daarom naar een afspraak van de Internationale Arbeidsorganisatie ILO van de Verenigde Naties. In 'ILO-Conventie 138' wordt als minimumleeftijd waarop iemand mag werken 15 jaar genoemd. Als we over kinderarbeid spreken, gaat het dus over arbeid door kinderen tot en met 14 jaar. Bij oudere kinderen spreken we niet meer over kinderarbeid.

Het aantal kinderen dat wereldwijd fulltime of een deel van de dag werkt is niet exact bekend. Er is niemand die daar cijfers van bijhoudt. En zelfs als iemand dat zou willen, kan hij of zij moeilijk of niet aan de benodigde gegevens komen. Mensen die kinderen voor zich laten werken, lopen daar niet mee te koop omdat ze weten dat veel mensen tegen kinderarbeid zijn en het vaak volgens de wetten van hun land verboden is. We kunnen daarom alleen maar schattingen maken op grond van steekproeven of andersoortig onderzoek. Schattingen van het aantal kinderen dat vandaag op de wereld werkt lopen op tot wel 600 miljoen kinderen, maar de meeste onderzoekers gaan uit van zo'n 250 miljoen werkende kinderen.

Veel mensen denken dat kinderarbeid alleen in de Derde Wereld voorkomt en een beetje gelijk hebben ze wel, want 95% van alle kindarbeiders woont inderdaad in een ontwikkelingsland. Dat betekent echter tegelijkertijd dat 5% van alle kindarbeiders elders woont en dat zijn er nog altijd zo'n 12½ miljoen, meer dan de bevolking van België en bijna die van Nederland! 95% van de kindarbeiders mag dan in de Derde Wereld wonen, het is niet juist om alle landen van de Derde Wereld over één kam te scheren. Per werelddeel en soms zelfs per land kan de situatie heel anders zijn.

Kinderarbeid wereldwijd
Azië
In Azië werkt 'maar' 1 op de 14 kinderen. Maar omdat er zo veel mensen in dit werelddeel wonen, komen we toch uit op meer dan 125 miljoen kindarbeiders! Daarmee is dit werelddeel koploper in het aantal kindarbeiders. Van die 125 miljoen werkende kinderen wonen er zo'n 50 miljoen in één land: India. Maar ook in de buurlanden Pakistan en Bangladesh zijn er vele miljoenen werkende kinderen. Deze kinderen werken vaak in fabrieken, bijvoorbeeld als tapijtknoper of leerbewerker.

Afrika



In Afrika komt kinderarbeid relatief gezien het meest voor. Maar liefst 1 op de 3 kinderen werkt, meestal op het land of in de huishouding; een vorm van kinderarbeid die voor buitenstaanders niet zo zichtbaar is. Daardoor kunnen regeringen simpelweg ontkennen dat er kinderarbeid in hun land voorkomt. En dat is precies wat Nigeria en Ghana bijvoorbeeld doen.
In totaal telt Afrika zo'n 80 tot 90 miljoen werkende kinderen.

Latijns-Amerika
Ook regeringen van landen in dit werelddeel ontkennen vaak dat er kinderarbeid is in hun land of zeggen dat het veel minder ernstig is dan in werkelijkheid het geval is. Volgens schattingen van organisaties van de Verenigde Naties werkt 1 op de 6 kinderen, in totaal zo'n 15 miljoen kinderen. Deze kinderen werken vaak in de huishouding, bijvoorbeeld als dienstmeisje, op het land of in de straatverkoop.

Verenigde Staten
De Verenigde Staten van Amerika kennen we uit films als een rijk land. Nu geven films niet altijd een goed beeld, maar je zou toch niet verwachten dat er dit land kinderarbeid zou voorkomen. Toch zijn er in dit rijke land maar liefst 250.000 kinderen jonger dan 12 jaar die illegaal in de landbouw werken. Meestal zijn dit kinderen van arme immigranten, vaak uit Latijns-Amerika, die zich onlangs legaal of illegaal in de Verenigde Staten gevestigd hebben.

West-Europa
In verschillende landen die lid zijn van de Europese Unie komt kinderarbeid voor. Niet in Nederland of België gelukkig, maar wel in de wat armere landen Portugal, Griekenland, Spanje, Italië en diverse Oost-Europese landen. Het gaat daarbij om grotere aantallen dan je op het eerste gezicht zou denken. In Spanje wordt het aantal werkende kinderen op honderdduizend geschat. Voor Portugal lopen de schattingen uiteen van 90 tot 150-duizend. Bij Italië had men het tot voor kort over zo'n honderdduizend kindarbeiders. Vooral van de streek rond Napels is bekend dat er vele duizenden kinderen werken in ateliers waar merkkleding wordt gemaakt, ook voor Nederland. In februari 1998 kwamen echter andere cijfers naar buiten, verzameld door het Italiaanse ministerie van werkgelegenheid, waaruit bleek dat in heel Zuid-Italië zo'n driehonderdduizend kinderen werken; niet alleen in ateliers, maar ook in cafés, winkels en garages.

Oost-Europa
Na 1989 zijn alle communistische regimes verdwenen. Het verdwijnen van het communisme heeft niet de welvaart gebracht waarop de meeste mensen hoopten. Alle nieuwe regeringen kampen met grote tekorten en bezuinigen op zaken als onderwijs en kinderopvang. Veel families zien zich gedwongen om hun kinderen uit werken te sturen. Het aantal kindarbeiders groeit in dit deel van de wereld sterk, bijvoorbeeld in Rusland.

Een stijgende lijn
Het aantal werkende kinderen in de wereld stijgt nog steeds. Volgens een internationale vak-bondsorganisatie komen er elke dag 80 duizend werkende kinderen bij. Dat is per jaar meer dan 3 miljoen!

Oorzaken van kinderarbeid
Armoede
In Nederland zijn er afspraken gemaakt over een minimumsalaris dat mensen krijgen als ze werken. De meeste mensen krijgen zelfs meer dan dat afgesproken minimum. Wie geen werk kan vinden, kan een uitkering krijgen. Sommigen vinden het minimumloon en de uitkeringen te laag. Je kunt het daarmee eens zijn of niet, feit is in ieder geval dat niemand hier van de honger hoeft om te komen.
In veel landen in de Derde Wereld is er een groot tekort aan banen. Wie zonder werk is krijgt geen of een hele lage uitkering. Mensen accepteren dan snel een baan voor een salaris dat niet voldoende is om het gezin te onderhouden. Mensen die als boer de kost verdienen, krijgen voor hun producten vaak zo weinig dat er evenmin voldoende overblijft om het gezin te onderhouden. Om toch voldoende te verdienen voor eten en wonen, moeten andere gezinsleden helpen. Die andere gezinsleden kunnen ook kinderen zijn.
Werkgevers op hun beurt hebben graag kinderen omdat die spotgoedkoop zijn. Tegelijkertijd zorgen al die werkende kinderen ervoor dat volwassenen moeilijker aan een baan kunnen komen. En zo blijft kinderarbeid bestaan.
Armoede is verreweg de belangrijkste reden voor kinderarbeid. Andere redenen kunnen het bestaan van kinderarbeid alleen maar verergeren.

Ontbreken van onderwijs
Basisonderwijs is in veel landen niet verplicht of te duur voor veel ouders. Hun kinderen gaan niet naar school en kunnen later alleen maar slecht betaald werk vinden omdat ze niet geschoold zijn. Met hun karige inkomen verdienen ze niet genoeg en moeten op hun beurt hun kinderen laten meewerken. Kinderen die wel naar school zijn geweest kunnen later een betere baan vinden en hoeven dan hun eigen kinderen niet te laten werken.

Bevolkingsgroei
De wereldbevolking groeit nog steeds, met name in de Derde Wereld. Voor veel ouders is ieder nieuw kind een helpende hand extra. Doordat de bevolking veel sneller stijgt dan het aantal banen, zullen steeds meer ouders zich gedwongen zien hun kinderen te laten werken.

Schulden
Veel ouders bouwen schulden op, bijvoorbeeld omdat ze land tegen hoge rente moeten pachten of omdat ze geld moeten lenen voor een bezoek aan de dokter. De kinderen worden dan meegegeven aan degene die hen het geld heeft geleend om de schuld af te betalen. Maar de kinderen verdienen zo weinig dat ze schuld nooit kunnen afbetalen. Op deze manier worden kinderen in feite het 'bezit' van de geldlener. Deze vorm van dwangarbeid komt vooral in India nog veel voor.

De houding van de machthebbers
Armoede bestaat in veel landen, maar kinderarbeid komt niet in alle arme landen in dezelfde mate voor. Dat heeft verschillende oorzaken.
In landen waar regeringen ontkennen dat er kinderarbeid is, zoals in Ghana en Nigeria, zullen ze ook geen maatregelen nemen om kinderarbeid terug te dringen.
In landen waar wel wetten tegen kinderarbeid bestaan, maar ze niet worden nageleefd -bijvoorbeeld omdat corrupte ambtenaren een oogje toeknijpen- is er meer kinderarbeid dan in landen waar de wetten wel worden nageleefd.
Maar ook de regeringen in het Westen hebben boter op hun hoofd. Om hun eigen producten te beschermen, moeten importeurs van producten uit de Derde Wereld vaak hoge heffingen betalen (gemiddeld 20%). Zo dwingen de regeringen in het westen de producenten in de Derde Wereld hun prijzen zo laag mogelijk te houden. Die kunnen dat alleen door de salarissen laag te houden en de goedkoopste salarissen zijn die van kinderen.

Verandering van het productieproces
Vroeger maakte een bedrijf alles zelf in de eigen fabriek. Maar de bedrijven worden steeds groter en besteden steeds meer werk uit aan anderen. Ze kopen dan de producten in bij diegene die het goedkoopst kan leveren. Vaak is dat een lokaal bedrijfje in een derdewereldland. Deze bedrijfjes kunnen zo goedkoop zijn omdat ze gebruik maken van de goedkoopste arbeidskrachten: kinderen.



Samenvattend
Kinderarbeid is een kwestie van armoede. In situaties waarin de armoede wordt teruggedrongen zie je kinderarbeid vanzelf verdwijnen.