Kindersterfte in enkele landen
Angola
Cuba
Irak
Angola
'Een rijk land met arme mensen', zo wordt Angola wel eens omschreven. Het land zou makkelijk tot de rijkere landen kunnen behoren. Het bezit namelijk onmetelijke rijkdommen aan olie en diamanten. Toch behoort de bevolking tot de armsten ter wereld omdat maar een kleine groep van de rijkdom profiteert: president José Eduardo Dos Santos en zijn vertrouwelingen.
De kindersterfte is een van de hoogste ter wereld, het land staat in de top drie. Het land is verwoest na een jarenlange burgeroorlog waarbij soms duizend doden per dag vielen. Grote stukken grond kunnen niet betreden worden omdat er miljoenen landmijnen liggen; wegen zijn kapot en er is vrijwel geen gezondheidszorg. Er zijn duizenden kinderen die een arm of been moeten missen, omdat ze bij het spelen per ongeluk op een mijn zijn getrapt.
Veel kinderen overlijden door ondervoeding en ziekten als diarree, slaapziekte, polio, malaria, cholera en mazelen. Vijfduizend ziekenhuizen zijn in de oorlog verwoest en geplunderd. Artsen zijn niet gemotiveerd en worden onderbetaald. De helft van de bavolking van Angola heeft nog nooit een arts bezocht, laat staan een ziekenhuis van binnen gezien.
Toch is het niet alleen maar kommer en kwel. In 2003 heeft de regering van Angola samen met Unicef de grootste gezodnheidscampagne uit de geschiedenis gestart. Tijdens de Nationale Mazelen Campagne zijn zeven miljoen kinderen ingeënt. Mazelen was de grootste kinderdoder van Angola tot dan toe.
Tijdens de campagne wordt gestreefd naar inenting van alle kinderen van Angola tussen negen maanden en vijftien jaar oud. Er zijn 23 duizend mensen betrokken bij de campagne, waaronder tienduizend man medisch personeel.
Vóór de campagne had één op de tien kinderen in Angola de mazelen (elders in Afrika was dat een op de duizend). Er stierven elke dag dertig kinderen door mazelen. Door de inentingen is dat aantal met rasse schreden gedaald.
Het is kortom ietsje veiliger geworden voor kinderen in Angola. Maar het kan nog veel beter als er ook wordt gewerkt aan het wegnemen van andere oorzaken van kindersterfte als armoede en onveilig drinkwater.

Een gezondheidskliniek op het platteland van Angola
Cuba
Cuba behoort tot de armere landen van de wereld. Maar op het gebied van kindersterfte hoort het tot de beste 25. Als een van de weinige derdewereldlanden heeft Cuba een kindersterfte die onder de 10 per duizend geborenen ligt: 6,4 (tegenover 5 in Nederland; de kindersterfte in Cuba is lager dan in de meeste steden in Amerika!). Waarom doet Cuba het zo goed in vergelijking met andere derdewereldlanden? Dat heeft te maken met de goed georganiseerde gezondheidszorg. De dokters en verpleegkundigen in de ziekenhuizen en de vele wijkgezondheidscentra in Cuba zijn goed opgeleid. Ziekten als zware diarree, kinderverlamming, tetanus, difterie en mazelen zijn uitgebannen. Ook rode hond en kinkhoest zijn al jaren niet meer voorgekomen.
De gezondheidszorg in Cuba is bovendien voor iedereen gratis, een zeldzaamheid in de wereld. Niet alleen het bezoek aan een huisarts is gratis, maar ook bijvoorbeeld een openhart-operatie. Alleen voor geneesmiddelen moet een kleine bijdrage betaald worden. Ook de 13 inentingen die ieder kind in zijn eerste vijf levensjaar ontvangt, zijn gratis. Cuba heeft zelfs een eigen vaccin ontwikkeld voor een vorm van hersenvliesontsteking dat nergens anders in de wereld te krijgen is.
Deze goede gezondheidszorg heeft Cuba bereikt ondanks een blokkade door buurland en vijand Amerika die al veertig jaar duurt. Door de blokkade kan Cuba geen geneesmiddelen importeren. Daarom werkt het land al jarenlang met homeopatische en plantaardige middelen. Zo hebben Cubaanse artsen ontdekt dat guarapo (het sap uit suikerriet) cholestorolverlagend werkt. Groot voordeel van plantaardige en homeopathische geneesmiddelen is ook dat die vele malen goedkoper zijn dan de westerse, chemische middelen. Inmiddels heeft het land ook eigen geneesmiddelenfabrieken en kan het land 90% van alle geneesmiddelen zelf produceren.
Cuba heeft ook genoeg doktoren en verpleegkundigen uit eigen land* en ook dat is een zeldzaamheid voor een derdewereldland. Studenten uit andere landen in Midden- en Zuid-Amerika die in eigen land niet aan de bak komen, komen naar Cuba voor een gratis opleiding tot arts. De Latijns-Amerikaanse School voor Medische Studies in Havanna heeft 5.000 studenten uit 42 verschillende landen. Deze studenten moeten als ze zijn afgestudeerd een aantal jaar op Cuba werken voordat ze naar hun eigen land terug mogen gaan. Cuba zendt ook (huis)artsen uit naar andere derdewereldlanden, met name naar landen in Afrika.
60.000 doktoren, 1 op iedere 200 inwoners; dat is twee keer zoveel als in de VS
Voor kinderen is er een speciaal ziekenhuis in de stad Matanzas, het Eliseo Noel Caamaño. Door onderzoek, overheidsmaatregelen en goede voorlichting heeft Cuba de kindersterfte weten terug te dringen van 60 per duizend geborenen in 1960 naar 6,4 nu.
De prijs die voor gratis gezondheidszorg (en onderwijs) betaald moet worden, is echter hoog. Terwijl gemiddeld in Latijns-Amerika 5,4 % van de nationale begroting aan gezondheidszorg en onderwijs wordt besteed, is dit in Cuba maar liefst 33%! De lonen voor de doktoren zijn laag (zo'n 30 euro per maand) en artsen moeten zoeken naar aanvullingen op hun salaris (bijvoorbeeld door 's avonds als taxichauffeur te werken).
Irak
Irak is al jarenlang in het nieuws. Eind jaren zeventig van de vorige eeuw was het land een van de rijkste landen van het Midden-Oosten dankzij de export van olie. De kindersterfte daalde van 127 per duizend geborenen in 1970 naar 50 in 1990.
Saddam Hussein voerde er een dictatoriaal bewind. Toen er onenigheid ontstond met bondgenoot Amerika werd het land geboycot en mocht het geen olie meer uitvoeren. Alle import en export van en naar Irak werd in 1990 verboden door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Vooral kinderen werden slachtoffer van de boycot. Duizenden kinderen raakten ondervoed en stierven omdat er geen medicijnen waren.
Volgens Unicef zijn vooral kinderen en vrouwen getroffen door de boycot. De kindersterfte nam tussen 1990 en 1999 met 150% toe (van 50 naar 125 per duizend geborenen), de grootste stijging van alle landen in de wereld. De meeste kinderen stierven aan ziekten die gemakkelijk met medicijnen genezen hadden kunnen worden (diarree, ondervoeding, ademhalingsproblemen). Volgens Unicef zijn er één miljoen onschuldige burgers gestorven door de internationale boycot, volgens SOS Kinderen Irak waren het er wel twee miljoen, voor het merendeel kinderen.
Om de nood te verlichten, bedachten de Verenigde Naties het olie-voor-voedsel-programma. Volgens dit programma mocht Irak olie verkopen voor voedsel; de regering van Irak kreeg het geld niet cash in handen om te voorkomen dat ze het voor militaire doeleinden zou gebruiken. Het olie-voor-voedsel-programma was echter te beperkt van omvang en kon duizenden kinderen niet redden van de dood. Onderdelen van ziekenhuisapparatuur mochten niet vervangen worden omdat je die onderdelen ook zou kunnen gebruiken in een fabriek voor chemische wapens. Toen ook waterzuiveringsinstallaties kapot gingen en niet gerepareerd konden worden, kwamen allerlei kinderziektes terug die lange tijd niet meer in Irak voorkwamen, zoals cholera, tuberculose, polio en hersenvliesontsteking.
Allerlei organisaties hebben jarenlang tegen de sancties gestreden omdat de bevolking en niet Saddam Hussein ervan te lijden had. Ook hebben verschillende VN-medewerkers in Irak ontslag genomen uit onvrede met de gevolgen van de sancties. Het mocht niet helpen, de sancties bleven van kracht totdat Amerika met enkele bondgenoten in 2002 Irak binnenviel. Alle rapporten en waarschuwingen werden simpelweg genegeerd.
Je zult wel denken dat het daarna snel beter ging met de kinderen van Irak. Mis! Na de val van Saddam Hussein ging de gezondheidszoerg in Irak nog verder achteruit en nam de kindersterfte nog meer toe. Dat heeft allerlei oorzaken: de helft van de bevolking zit zonder werk, dus zonder inkomen. De prijzen van levensmiddelen, voedsel en transport zijn twee tot drie keer gestegen. De kwaliteit van het drinkwater wordt niet meer gecontroleerd en het huisvuil wordt niet meer opgehaald. De bombardementen van Amerika hebben op veel plaatsen ook de riolering getroffen; in armere wijken staan verschillende stukken straat onder het afvalwater.
Door de onveiligheid durven veel mensen 's nachts de straat niet meer op. Als je 's nachts ziek wordt, komt er geen ambulance om je op te halen. In veel plaatsen waar vlak na de vak van Saddam Hussein geplunderd is, is er een groot tekort aan alles (verband, medicijnen, spuiten enz.).
Kortom: je kunt als kind in Irak maar beter niet ziek worden of een ongeluk krijgen, want dan is de kans groot dat je het niet overleeft. Unicef verwacht dat de kindersterfte in Irak de komende jaren alleen nog maar zal stijgen.
|