Honger(winter) in Nederland
Na 1945 en vanaf de Middeleeuwen tot 1944 is er in Nederland geen hongersnood geweest. Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen het land binnen en raakt Nederland bij de Tweede Wereldoorlog betrokken. Daarmee begint een bezettingstijd die vijf jaar duurt. Tijdens de laatste maanden van die periode, tussen september 1944 en mei 1945, ervaren talloze mensen in het westen van het land aan den lijve wat honger is. Deze periode staat nu bekend als de hongerwinter.
Er is in die tijd een nijpend tekort aan voedsel en aanvoer van buitenaf is er slechts af en toe en bovendien in onvoldoende mate.
Een gezonde vrouw heeft per dag 8.700 kilojoules (= + 2.100 kilocalorieën) nodig, een man 11.000 kilojoules (= + 2.600 kilocalorieën). De rantsoenen eind november 1944 tellen slechts zo'n 2.325 kilojoules (550 kilocalorieën) en in februari 1945 nog maar 1.435 kilojoules (340 kilocalorieën).
Een groot aantal mensen sterft van de honger.
Mensen helpen elkaar om de hongerwinter zo goed en zo kwaad als het gaat door te komen. Familie, vrienden en kennissen van buiten het hongergebied sturen over de post voedselpakketten naar de hongerenden in steden in het westen. Voedselzendingen zijn mede mogelijk doordat kort vóór het begin van de hongersnood de oogsten zijn binnengehaald; vooral boeren hebben ruime voedselvoorraden. Buren verdelen eten en brandstoffen onder elkaar.
Mensen die de hongerwinter hebben meegemaakt spreken nog steeds met bewondering en warme dankbaarheid over deze familie- en burenhulp. Ze menen dat vóór en ná de hongerwinter de mensen nooit zoveel voor elkaar over hebben gehad als tijdens deze barre periode.
De hongersnood is groot in Amsterdam en Rotterdam, maar het hevigst in Den Haag. Tijdens de winter van 1945 trekken er mensen uit de steden in het westen van het land met fietsen en handkarren naar het platteland op zoek naar voedsel. Deze zogeheten hongertochten beginnen rond 15 januari 1945 als de Duitse bezetters de PTT verbiedt postpakketten zwaarder dan 200 gram te bezorgen. Het sturen van grote pakketten met etenswaren is door deze maatregel niet meer mogelijk. De hongertochten duren tot in maart 1945. Daarna zijn de meeste stedelingen in het westen té ziek of té zwak om dergelijke tochten te ondernemen. De tochten zijn immers zwaar, gevaarlijk en duren soms dagen.
De winter van 1944-'45 is streng. Het vriest van Kerstmis tot eind januari en pas in maart wordt het zachter. De mensen op hongertocht hebben vaak geen goede winterkleding aan; die zijn ze door de vorderingen van de Duitsers kwijtgeraakt. Daar komt nog bij dat de meeste mensen op hongertocht kinderen, vrouwen en mannen op leeftijd zijn. Vooral bejaarden en kleine kinderen hebben te lijden van het weer. Jonge mannen gaan vrijwel nooit mee, omdat ze dan de kans lopen door de Duitsers te worden opgepakt en naar Duitsland te worden gestuurd om in een fabriek te werken.
Maar ook degenen die wel op hongertocht gaan lopen gevaar. Patrouilles van de Landwacht, een door de Duitsers opgericht politiekorps, houden reizigers aan, vragen naar hun identiteitsbewijzen en doorzoeken hun bagage. Ze gaan bijvoorbeeld na of ze geen goederen voor de zwarte handel bij zich hebben. Als dat zo is, worden die goederen in beslag genomen. Wie op een boerderij etenswaren heeft weten te krijgen, moet die soms afgeven. Dan is de hele tocht voor niets geweest.
De tochten lopen van de Randstad helemaal tot in Gelderland, Drenthe en Groningen. Een tocht kan dagen duren. Mensen overnachten bij boeren die bereid zijn om hen onderdak te bieden.
Sommige boeren zijn bereid om voedsel voor niets af te staan, andere vragen geld of willen voedsel ruilen voor keukengerei of sieraden. Het komt ook een enkele keer voor dat boeren worden beroofd.
Het wordt stil op straat
Iedereen kan tegenwoordig zo vaak als nodig is naar een supermarkt of winkel gaan om eten, kleding en andere dingen voor dagelijks gebruik te kopen. De schappen zijn vooral 's morgens goed gevuld en worden bijgevuld als een artikel dreigt op te raken. Je zult maar zelden meemaken dat een artikel uitverkocht blijkt te zijn en dan nog is dat de volgende dag meestal weer voorhanden. Het is in onze tijd moeilijk voor te stellen dat tijdens de hongerwinter in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag de winkels vrijwel leeg zijn en dat sommige mensen dagenlang eropuit trekken om ergens in het oosten van het land voedsel te zoeken.

In het hongergebied brengen veel mensen iedere dag een groot deel van de dag door in de rij voor de gaarkeuken, wachtend op hun dagelijkse rantsoen soep van aardappelen of suikerbieten. Ook moet men regelmatig naar een distributiekantoor om nieuwe bonnen te halen. Even naar de buurtsuper gaan voor brood of melk, omdat die op is, is er niet bij.
Door de honger, het toenemende gebrek aan brandstoffen en het (gedeeltelijk) afsnijden van water en stroom moeten steeds meer fabrieken op halve kracht draaien of helemaal sluiten. Daar komt nog bij dat mannen tussen 16 en 45 jaar voortdurend de kans lopen om tijdens razzia's te worden opgepakt om in het Duitse leger te vechten of om in een fabriek in Duitsland te werken. Wie dat niet wil riskeren, gaat de straat niet meer op.
Ook al kan een bedrijf openblijven, dan is het nog de vraag of er wel voldoende personeel overblijft om de boel draaiende te houden. Begrafenisondernemers kunnen vaak iemand pas weken na diens dood begraven.
Het grootste probleem wordt tenslotte de gezondheid. De meeste mensen zijn door ondervoeding, acute hongersnood en ziekten gewoon niet meer in staat om te werken.
Ook onderwijs en (overheids)diensten kampen steeds meer met gebrek aan energie en personeel. Vuilnis wordt niet meer opgehaald, het stadsvervoer komt voor een groot deel stil te liggen. Treinen rijden er tussen 17 september 1944 en 5 mei 1945 helemáál niet. Ziekenhuizen nemen alleen patiënten op die levensgevaarlijk ziek zijn en chirurgen moeten hun werk bij kaarslicht verrichten. Bioscopen en theaters blijven dicht. Scholen gaan al snel na het begin van de hongersnood dicht. Alleen in februari en maart 1945 wordt er enkele weken les gegeven.
Kortom, het openbare leven valt stil. Het wordt letterlijk stil op straat.
Groot aantal slachtoffers
Tussen september 1944 en mei 1945 heeft de hongersnood in Nederland ongeveer 22.000 mensen het leven gekost. Vooral bejaarden, kinderen en alleenstaanden vallen ten prooi aan de honger. De meeste slachtoffers vallen in een klein deel van Nederland, waaronder de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Daar wonen in die tijd ongeveer 2 miljoen mensen van wie de verblijfplaats bekend is en nog enkele honderdduizenden onderduikers. De meeste mensen in het hongergebied worden ziek of zijn verzwakt door ondervoeding en kou. Ook slechte hygiënische omstandigheden maken mensen ziek; ze krijgen hoofdluizen, schurft en eczeem. Er is geen zeep meer en meestal ook geen schoon water uit de kraan. Tegen het einde van de bezettingstijd zijn nog maar weinigen in staat om voltijds te werken of ze kunnen het helemaal niet meer. Dat blijft nog een tijdlang na de bevrijding het geval, want hongerslachtoffers zijn vaak pas na enkele maanden weer in staat om voltijds te werken. Bedrijven en openbare diensten die door personeelsgebrek zijn gesloten, komen maar langzaam op gang.
Bij de meeste hongersnoden vluchten mensen uit het hongergebied weg, waardoor er ergens anders een vluchtelingenprobleem ontstaat. In Nederland is dat noch voor noch na de bevrijding het geval geweest. Wel hebben in september 1944 grote aantallen mensen uit Gelderland hun toevlucht gezocht in de Randstad, omdat er met name rond Arnhem zwaar werd gevochten.
Er is dus alle reden om de hongerwinter een ramp te noemen. Maar er zijn voor en na 1945 in andere landen grotere hongersnoden geweest en die duren vaak jaren in plaats van maanden. Eén der beruchtste is die van 1967 tot 1970 in Biafra, een provincie in Nigeria. Die is net als de hongerwinter in Nederland het gevolg van een oorlog. Honderdduizenden mensen zijn daarbij omgekomen. In een overzicht elders op deze site kun je meer lezen over de grootste hongersnoden van de 20e eeuw, hoe ze ontstaan zijn en hoe omvangrijk ze zijn geweest.
De hongerwinter zou een nog grotere ramp zijn geweest als er geen periode van redelijke welvaart aan de bezettingstijd vooraf was gegaan. De mensen hebben tot 1940 voldoende te eten. Ook is er goede riolering en schoon drinkwater en kan iedereen zich dus goed wassen en zich op andere manieren goed verzorgen. De meeste mensen verkeren dan ook in goede gezondheid en kunnen zich daardoor aanpassen aan de langzaam toenemende voedselschaarste.
De acute hongersnood zou veel meer slachtoffers hebben geëist als de bevolking in Nederland, net als die van sommige ontwikkelingslanden nu, altijd al overwegend arm en onvoldoende gevoed was geweest en had moeten leven zonder goede riolering en schoon water. Daar kwam nog bij dat sommige mensen op de zwarte markt of op een andere manier (buiten het distributiesysteem om) aan voedsel konden komen.
Dat neemt niet weg dat ondervoeding bij veel mensen hongeroedeem, scheurbuik en rachitis veroorzaakt heeft. Rachitis of Engelse ziekte krijg je als je lange tijd te weinig vitamine D binnenkrijgt, waardoor je botten te weinig kalkzouten krijgen en daardoor niet goed uitgroeien of misvormd raken. Bovendien kregen vooral kinderen, door al te eenzijdige voeding gedurende lange tijd, last van ernstige botontkalking. Zij moesten na het einde van de oorlog een dieet met veel kalk gebruiken.
Nog tijdens de hongerwinter stuurden hulpverleners kinderen naar pleeggezinnen op het platteland waar nog (iets) meer voedsel voorhanden was dan in het hongergebied. Dat ging na de bevrijding (in 1945) langer dan een jaar door. Bovendien kregen alle schoolgaande kinderen in Nederland maanden achtereen iedere dag melk op school, want melk bevat kalk. Deze maatregel is opmerkelijk omdat het vóór noch ná de bezettingstijd de gewoonte is geweest om voedsel uit te delen op scholen.
Zelfs tot in 1947 werden mensen behandeld voor hongeroedeem en infectieziekten. Mensen die tijdens de hongerwinter tuberculose hadden opgelopen moesten naar een sanatorium of werden geopereerd. Kinderen hebben veel te lijden gehad van de honger, omdat ze nog in de groei waren. Vooral kinderen tussen 12 en 16 jaar, als de groei het snelst gaat en de kinderen lichamelijk volwassen worden. Van de meisjes van die leeftijd die honger leden, konden sommigen later geen kinderen krijgen.
Zelfs 60 jaar na de hongerwinter blijkt de honger van destijds nog invloed te hebben op mensen die ermee te maken hebben gehad. Doctoren van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam hebben ontdekt dat sommige mensen die tijdens of vlak na de hongerwinter geboren zijn meer kans lopen om suikerziekte te krijgen. De moeders van mensen met deze ziekte hebben honger geleden tijdens de zwangerschap.