We kunnen niet zonder energie. We hebben iedere dag energie nodig voor verwarming, verlichting, vervoer, vrije tijd enz. We krijgen energie door middel van stroom uit een stopcontact, benzine of dieselolie bij een tankstation, gas uit een gaskraan.
Stroom uit een stopcontact wordt opgewekt in elektriciteitscentrales. De meeste elektriciteitscentrales wekken energie op door water in een stoomketel te verwarmen door middel van het verbranden van (fossiele) brandstoffen (zoals steenkool). Het water wordt omgezet in stoom en onder hoge druk door een turbine geperst. De turbine gaat draaien en brengt op deze manier een generator op gang die elektriciteit produceert. Bij elektriciteitsopwekking komt veel warmte vrij die niet altijd volledig benut wordt. Soms wordt deze met grote koeltorens afgevoerd en dus niet gebruikt.
Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komen ook schadelijke stoffen vrij zoals kooldioxide (CO2). Deze kooldioxide draagt bij aan de opwarming van de aarde en aan klimaatverandering.
Het wereldenergiegebruik stijgt al heel lang. Dat komt door de groei van de wereldbevolking (er zijn steeds meer mensen die energie gebruiken) én door de toegenomen welvaart. Want hoe meer welvaart, hoe meer energie we per persoon gebruiken. Het rijke Noorden gebruikt meer energie dan ze zelf kan produceren. 30% van de wereldbevolking gebruikt 70% van de energie. We importeren daarom energie uit het armere Zuiden. Landen die toevallig een belangrijke energiebron in handen hebben, kunnen daarvan volop profiteren. Zo zijn de olie-exporterende landen in het Midden-Oosten als Saoedi-Arabië er rijk mee geworden.
Fossiele brandstoffen als olie zijn echter niet oneindig. De wereldvoorraad raakt een keer op. Volgens sommigen is dat binnen 50 tot 200 jaar. En hoe schaarser een artikel wordt, hoe duurder. Hoge prijzen én het tegengaan van milieuvervuiling dwingen ons ertoe om anders met energie om te gaan. Dat kan ondermeer door energie te gebruiken uit alternatieve energiebronnen (zon, wind, waterkracht). Daarover kun je meer lezen in de Extra Tekst ‘Nieuwe energie voor Europa’.
Het kan ook door zuiniger met energie om te gaan. Daarover gaan we hier hebben.
Er zijn verschillende manieren om energie te besparen. Een simpele is het beter isoleren van woningen, bijvoorbeeld door dubbel glas in de ramen. Je hebt dan minder energie nodig om je huis te verwarmen. Ook worden nieuwe gebouwen zo ontworpen en gebouwd dat ze (veel) minder energie gebruiken. Minder energiegebruik betekent minder uitstoot van CO2. En als je minder gas en elektriciteit gebruikt, scheelt dat ook in de energierekening.
Opname met een camera die warmte registreert. Hoe roder hoe meer warmteverlies.
Een andere simpele maatregel is het invoeren van de zomertijd. In heel Europa is sinds een jaar of dertig de zomer tijd ingevoerd. Alle landen van de EU hebben afgesproken om op hetzelfde tijdstip (van de laatste zondag van maart tot de laatste zondag van oktober) de klok één uur vooruit te zetten. ’s Avonds is er dan minder energie nodig voor verlichting in woningen en op straat.
Een andere Europese maatregel is het invoeren van het Europese energielabel. Dat is een etiket met informatie over het energieverbruik van elektrische huishoudelijke apparaten. Sinds 1996 is voor veel elektrische apparaten het energielabel verplicht. Het is de bedoeling dat in de toekomst alle elektrische apparaten in de EU voorzien zijn van het energielabel. Energielabels zijn bedoeld om consumenten te informeren over het energiegebruik van een bepaald apparaat. Het energielabel verdeelt de apparaten in efficiëntieklassen, waarbij A het meest efficiënt is en G het minst efficiënt.
Als twee wasmachines allebei 750 euro kosten, welke van de twee neem je dan? Als de ene energielabel A heeft en de ander energielabel F of G, dan zal de koper eerder die met energielabel A nemen omdat hij weet dat hij met dat apparaat een lagere stroomrekening zal hebben. Het energielabel is sinds kort ook verplicht bij de verkoop van huizen. Daarbij staat energielabel A voor heel goed geïsoleerd en energielabel G voor heel slecht geïsoleerd.
De laatste energiemaatregel van de Europese Unie die we hier willen noemen is het verplicht stellen van de spaarlamp. Binnenkort mogen in de EU gewone gloeilampen niet meer verkocht worden. En gloeilamp zet maar 5 tot 10% van de energie om in licht. De rest wordt omgezet in warmte. Een halogeenlamp zet zo’n 15 tot 20% om in licht, een ledlamp zo’n 30% en een spaarlamp zo’n 40%. Het meest zuinig is de tl-lamp die zet zo’n 65% om in licht. Vandaar dat je in kantoren vaak tl-buizen ziet. Je kunt de warmteuitstraling van lampen zelf makkelijk vaststellen. Een gloeilamp die brandt voelt warm aan, een tl-buis voelt koud aan.
Om energie te besparen, wordt de gewone gloeilamp op termijn verboden. In 2010 al mag er geen gloeilamp van 100 of meer Watt meer verkocht worden. Daarna zullen de gloeilampen met minder Watt volgen. Spaarlampen zijn om twee redenen voordelig voor het milieu: een spaarlamp van 20 Watt geeft evenveel licht af als een gloeilamp van 100 Watt en heeft dus minder energie nodig. Bovendien gaat een spaarlamp veel langer mee dan een gewone gloeilamp. Nadeel is dat een spaarlamp duurder is.
Er is één groep die zich fel verzet tegen de komst van spaarlampen: de terrariumhouders. Zij houden in hun terrarium (= een glazen bak) amfibieën. Dat zijn koudbloedige dieren die hun warmte aan de natuur ontlenen. De terrariumhouders gebruiken gloeilampen van 100 of 150 Watt voor hun warmte. Als ze geen gloeilampen meer mogen gebruiken, moeten ze overstappen op dure warmhoudinstallaties. Hun protest zal hoogstwaarschijnlijk niets opleveren…