Onderwijs in de Derde Wereld

Je hebt misschien al gelezen dat veel ouders in de Derde Wereld zo arm zijn dat ze hun kinderen niet naar school kunnen laten gaan. Ook de afstand tot de school is vaak een probleem. Er zijn bijvoorbeeld geen goede wegen, er is geen openbaar vervoer en geld voor een fiets is er meestal niet. Het komt er op neer dat kinderen soms meer dan een uur moeten (hard)lopen door een in onze ogen gevaarlijk gebied; langs gevaarlijke kloven en door eenzame oerwouden.
Bovendien zijn er te weinig scholen om alle kinderen een kans te geven. En als die scholen er zijn, zien ze er heel anders uit dan die in de rijke landen. In de klassen zitten soms wel 100 kinderen. De scholen in arme landen hebben te weinig boeken en geen of te weinig schoolmeubilair. Vaak moet een aantal kinderen tegelijk een oud versleten boek gebruiken. Van computers en video-apparatuur zoals bijvoorbeeld in Nederland kunnen de kinderen alleen maar dromen.
In de Derde Wereld moeten de kinderen vaak naar school èn werken. Het geld dat ze verdienen mogen ze niet zelf besteden aan speelgoed of andere leuke dingen. Ze moeten het afgeven aan hun ouders die er eten voor kopen.
In de rijke landen kan men kiezen uit veel soorten vervolgonderwijs. In de Derde Wereld is er bijna geen keuzemogelijkheid. En als er vervolg- of beroepsopleidingen zijn dan kunnen alleen kinderen van rijke ouders deze volgen.

Indonesië
Op veel plaatsen in Indonesië heerst nog een grote armoede. De afstand van huis naar school is zo groot dat kinderen lange tijd moeten lopen. Het openbaar vervoer is meestal te duur en veel kinderen hebben geen fiets. De kinderen dienen netjes en in uniform op school te verschijnen. Per schooltype moeten de kinderen hetzelfde uniform dragen.
De bedoeling hiervan is te benadrukken dat er in beginsel geen verschil bestaat tussen kinderen van rijke en arme ouders. Alle kinderen behoren er hetzelfde uit te zien. Maar in de praktijk zie je toch duidelijke verschillen.

Veel kinderen zitten maar enkele jaren op de basisschool. Ze hebben dan alleen maar enkele eenvoudige woorden leren lezen en schrijven. Een gedeelte van hen is van school gestuurd omdat ze meer dan twee keer zijn blijven zitten. Oorzaak hiervan is dat het onderwijs voor veel kinderen uit plattelandsgebieden niet aansluit bij hun dagelijks leven. Andere kinderen worden door hun ouders van school gehaald om mee te werken op het land of in het huishouden.

In Indonesië is een groot tekort aan lesboeken. De regering streeft ernaar dat per vier leerlingen één lesboek beschikbaar is. In de armere gebieden is men nog ver van dit streven af; er is slechts één lesboek op de acht tot twaalf leerlingen. Vooral op het platteland is er een groot tekort aan leraren.


Basisonderwijs in Ghana
Ghana is een republiek in West-Afrika, aan de golf van Guinee. Het land is 7 keer zo groot als Nederland en het telt ruim 14 miljoen inwoners. De voertaal is Engels, maar in totaal worden er in Ghana meer dan 70 talen gesproken. In 1990 gingen 78 procent van de jongens en 63 procent van de meisjes naar school. In 1990 is begonnen met het vernieuwen van het onderwijs. In ‘dit onderwijs nieuwe stijl' wordt meer rekening gehouden met de situatie van de leerlingen.
Ze leren niet alleen lezen en schrijven, maar ook zaken die ze in het dagelijks leven nodig hebben: over gezondheid, hygiëne, voedsel en veilig water. Deze kennis hebben ze nodig om te kunnen overleven. Zo leren de kinderen op school hoe ze een mengsel kunnen maken van suiker, zout en water. Dit simpele, maar levensbelangrijke middel voorkomt uitdrogen bij diarree. De leerkrachten in Ghana hebben dit geleerd van de gezondheidswerkers van Unicef.
Volgens het nieuwe systeem staan er de volgende vakken op het programma: rekenen, lezen en schrijven, Twi (de taal van de grootste bevolkingsgroep), Engels, kunst en muziek, godsdienst, gymnastiek, cultuur, milieuhygiëne en landbouw. De kinderen leren bijvoorbeeld bij landbouw hoe ze varkens moeten verzorgen, of ze leren spinnen en weven. Om het onderwijs beter te laten aansluiten op het vervolgonderwijs wordt in de hoogste klassen van het basisonderwijs en in de brugklassen ook technisch en vakonderwijs gegeven. Dit moet de kansen op werk in de toekomst vergroten.


A white man's job in Congo
Pater Frans Kwik (66) van de kloosterorde Mill Hill werkt al 37 jaar in het Afrikaanse land dat nu Democratische Republiek Congo heet (vroeger Zaïre). Hij geeft de volgende informatie over het gebied waar hij werkt. Voor de Congolese jeugd begint de school ‘s morgens om zeven uur. Sommigen hebben er dan al een mars van vijf of tien kilometer opzitten. In het lager onderwijs vormen klassen van 50, 60 en 70 leerlingen geen uitzondering. Kwik telde zelfs eens 90 leerlingen in zo'n klas. Middelbaar onderwijs wordt doorgaans gegeven aan klassen van vijftig leerlingen. Al die kinderen eten slechts een keer per dag om zes uur, dragen nauwelijks schoenen en zijn allemaal uit op a white man's job (een baan zoals de blanken in het land hebben: goedbetaald met veel status).
"Technische vakken, daar hebben ze niet zo'n zin in. Ze willen het liefst achter een computer en een witte boord om de nek". En krijgen kinderen die zich hier misdragen extra aandacht en straf, in Congo blijkt negeren van het kind even goed of zelfs nog beter te werken.


Een schooldag in Bolivia
Ten noordoosten van het Andesgebergte ligt het gebied van de yunga's. Dit is het indiaanse woord voor valleien. Vanuit La Paz (3600 meter) kun je per auto via een pas over de Andes (4600 meter) naar het op 1700 meter gelegen subtropische Corioco. Dichtbij Corioco ligt de vruchtbare vallei Carmen Pampa (Pampa = grasvlakte zonder bomen).

Angelica (13) zit in de brugklas van de scholengemeenschap 'San Francisco de Xavier'. De school telt 400 leerlingen. De meeste leerlingen wonen op het schoolterrein, omdat hun ouders te ver weg wonen. Sommige kinderen kunnen in het weekend naar huis. Hun ouders wonen maar een paar uur lopen van school. Maar de ouders van de meeste kinderen wonen zover weg dat hun kinderen alleen in de vakanties naar huis kunnen. Alle kinderen zijn van boerenfamilies en zullen waarschijnlijk later ook op het land werken. Daarom wordt er op school veel aandacht besteed aan landbouw. Naast het lesprogramma zoals we dat in Nederland kennen, doen de kinderen nog veel meer. Onder bege-leiding van de leraren, die ook op school wonen, doen de leerlingen alles zelf. Ze koken, bedienen, wassen af, onderhouden de tuin en maken schoon. Buiten de normale lessen werken ze minstens drie dagen per week op het land. Maar er wordt ook veel aan sport gedaan. Voetbal en basketbal zijn de populairste sporten. Soms wordt er op vrijdag- of zaterdagavond een videofilm vertoond voor de kinderen die in het weekend niet naar huis kunnen.
De school heeft een visvijver. Er worden varkens en kippen gefokt. Maar de meeste aandacht gaat uit naar de landbouw. De belangrijkste gewassen zijn: bananen, koffie, thee en citrusvruchten.

Lang niet alle kinderen in Bolivia gaan naar een dergelijke school. De elfjarige Demetreo woont met zijn ouders en zijn zusje in Tercera-Zona. Tercera-Zona ligt in een grote vallei, op 4200 meter hoogte. De vallei is zelf niet dicht bevolkt. De naaste buren wonen 500 meter verder, aan de overkant van het dal. Auto's kunnen niet bij het eenvoudige huis waar Demetreo woont. De weg waarover auto's rijden ligt op anderhalf uur loopafstand. Het dichtstbijzijnde grote dorp is zes uur lopen. Terug is het acht uur, omdat er dan 1000 meter moet worden geklommen.
Waar Demetreo woont is geen stromend water en geen elektriciteit. Er woont ook geen dokter of verpleegster. Wel is er een kleine school. Demetreo moet iedere dag een uur flink doorstappen om op school te komen. Deze school is gebouwd door mensen uit de omgeving en bestaat slechts uit één klaslokaal. Er is geen onderscheid in klassen en groepen.
Er is maar één onderwijzer die door de ouders zelf wordt betaald. De ouders krijgen hiervoor van de overheid geen steun. Ze kunnen hun kinderen wel naar een staatsschool sturen, maar die is in het grote dorp. Dat is natuurlijk te ver voor de kinderen. De onderwijzer woont bij de school en krijgt te eten van mensen die in de buurt wonen. Hij heeft een brommer waarmee hij op vrijdagavond naar zijn gezin in La Paz gaat en op maandagmorgen weer naar school terugrijdt.
De kinderen krijgen les in het Spaans. De onderwijzer verstaat wel het Aymara, de indianentaal die de mensen uit de vallei spreken.


Een schooldag in Kameroen
Lagdo ligt in het noorden van Kameroen. In Lagdo is veel veranderd sinds er een stuwmeer is aangelegd. Voordat het meer was aangelegd woonden er maar 243 mensen. Nu wonen er meer dan 10.000. Veel mensen uit Kameroen en de buurlanden zijn na de aanleg van het stuwmeer en de stuwdam in Lagdo komen wonen. Kinderen uit Lagdo en omgeving gaan lang niet allemaal naar school.
Bij het project ‘Armoede en Zelfstandigheid' van de universiteit van Utrecht hebben kinderen in zeven landen op school opstellen geschreven over hun dagelijks leven. Daniel Abba uit Kameroen schreef het volgende opstel:

Lieve Nederlandse vrienden,
Ik ga jullie vertellen over mijn avonturen. In de vroege ochtend sta ik op, het is dan vier uur. Ik ga water halen bij de pomp. Als ik weer thuis ben, neem ik mijn schriften en begin te studeren. Als het zes uur is, ga ik eten geven aan de varkens. Om zeven uur ga ik naar school. Dat is 25 minuten lopen. Om half acht beginnen de lessen. Om tien voor half tien hebben we kleine pauze, om half twaalf grote pauze. Ik ga dan naar huis. Als ik tussen de middag thuis kom pak ik een gieter, ga naar de tuin en geef water aan de tomaten, uien aubergines, komkommers, sla, wortels en het suikerriet. Ook besproei ik de mangobomen, citroenbomen, bananenbomen, papayabomen, mandarijnenbomen en sinaasappelbomen. Mijn tuin is heel groot, te groot eigenlijk. Het water geven kost me iedere dag minstens twee uur. Om half drie beginnen de lessen weer en die duren tot half zes. Dan gaan we weer naar huis. Als ik thuiskom, ga ik de varkens eten geven. Tussen zes en zeven uur eet ik. Daarna maak ik mijn huiswerk en uiterlijk om tien uur ga ik naar bed en val in slaap. Zo, zie hier wat men bij ons doet de hele dag.
Tot ziens en tot de volgende keer.

Mathieu Atchang schreef:

Lieve vrienden en vriendinnen in Nederland. Goede dag of goede avond, afhankelijk van het moment waarop je deze brief leest.
Vandaag heeft God mij een beetje tijd gegeven om een brief te schrijven over het leven hier in Lagdo. Ik ben zes jaar naar de lagere school gegaan en heb mijn diploma gehaald: het Certificat Étude Primaire et Elementaire (C.E.P.E.). Nu zit ik op het CES-Lagdo.
Onze school is in 1990 gebouwd, en tot op de dag van vandaag zitten er nog steeds geen deuren en ramen in onze leslokalen! In elk klaslokaal staan drie rijen banken. In elke rij staan negen tafels en banken, en op elke bank zitten drie leerlingen.
Ons schoolgebouw bestaat uit verschillende kleinere gebouwtjes. Achter de school is een heuvel. Daar wonen gorilla's. Onze school heeft drie voetbal-teams.
Ons schooljaar duurt negen maanden die in drie trimesters zijn verdeeld. Het eerste trimester is pas afgelopen. Ik had goede cijfers.
Als we op maandag op school aankomen wordt altijd om vijf voor half acht de vlag gehesen en het volkslied gezongen. Op vrijdagmiddag om half vier wordt de vlag weer gestreken.
We krijgen hier tien vakken: wiskunde, Frans, Engels, biologie, geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer, huishoudkunde en handenarbeid. Ik ben goed in wiskunde, frans, maatschappijleer, huishoudkunde en gym. Ik stop nu met mijn brief. Tot spoedig ziens.


Zambia
In Zambia is Engels de officiële landstaal. De leerlingen krijgen les in die taal en in hun streektaal. Tussen 1964 en 1979 werd het onderwijs sterk gestimuleerd. Het aantal leerlingen in het onderwijs verdrievoudigde toen. Als gevolg van de teruggang van de economie (daling van de opbrengsten van koper en de hogere olieprijzen) is het onderwijs nu niet meer gratis en verplicht. Voor veel ouders zijn de kosten van het schooluniform te hoog.
Het dorp Chitambo ligt in het midden van Zambia. Het land is daar dun bevolkt, 3 tot 7 mensen per vierkante kilometer.

De meeste kinderen gaan te voet naar school. Twee uur lopen per dag is geen uitzondering. De kinderen die op school landbouwles krijgen, nemen een hak mee (een soort landbouwwerktuig). Enkele kinderen dragen een school-uniform. Het dragen van een schooluniform werd enkele jaren geleden bevorderd om het verschil tussen arm en rijk in de school niet te laten opvallen. Veel kinderen dragen geen uniform meer, omdat de ouders dat niet kunnen betalen. De scholen in Zambia worden meestal door de plaatselijke bevolking gebouwd. De bouwmaterialen worden door de regering of hulporganisaties ter beschikking gesteld. Op deze manier wil men de bevolking zelf meer betrekken bij onderwijs en alfabetisering. Een schooldag in Zambia begint met het groeten van de vlag en het zingen van het volkslied. De leerlingen hebben bij deze ochtendceremonie een vaste plaats.

De scholen zijn zeer eenvoudig ingericht. Vaak is er geen zitplaats voor alle leerlingen. Er is te weinig lesmateriaal. De boeken zien er goedkoop uit. Ondanks deze ongunstige omstandigheden is in verhouding met andere ontwikkelingslanden het percentage analfabeten vrij laag (25%). Naast de gewone vakken een is een vast onderdeel van het lesprogramma de zorg voor het dagelijks voedsel. Er worden kooklessen gegeven en er zijn lessen over landbouw. Ook zijn er technische lessen, bijvoorbeeld het repareren en onderhouden van een waterpomp.
De dingen die de leerlingen leren worden direct in de praktijk toegepast. Zo heeft de school in Chitambo een schooltuin. De opbrengst van de schooltuin wordt vooral gebruikt voor de schoolmaaltijden. Wat dan nog overblijft, wordt verkocht op de plaatselijke markt.


Onderwijs in India
Voor veel families in India is het moeilijk hun kinderen naar school te sturen. Niet alleen moet voor ieder kind ouder dan tien jaar schoolgeld betaald worden, maar ook is het voor veel ouders moeilijk de verplichte schooluniformen, boeken en schriften te bekostigen. Veel kinderen krijgen daarom geen onderwijs. Op het platteland gaan twee van de drie kinderen niet naar school. Niet alleen vinden ouders school te duur, ze hebben ook liever dat hun kinderen hen helpen op het land. Ook in de steden krijgen veel kinderen geen onderwijs, zo'n twee van de vijf. Als ouders kinderen naar school sturen, geven ze de voorkeur aan jongens boven meisjes. Van de Indiase vrouwen kunnen drie van de vier niet lezen en schrijven.

>Op weg naar school schopt Ganshyam tegen wat steentjes. Hij moet vertellen dat hij met zijn vader mee moet naar de jaarmarkt. Hoe moet hij dat de meester vertellen? Als hij aankomt op school staan alle kinderen al opgesteld om het lied van de school te zingen. Snel gaat hij naar zijn plaats in de rij. Maar de meester heeft hem gezien. Hij zwaait dreigend met zijn vinger. Onder het zingen doet hij extra zijn best. Nu kijkt de meester niet.

O, goede god,
geef ons kennis,
verjaag het kwaad,
bescherm ons,
zodat we weten wat we doen.

Vandaag hebben klas vier en vijf binnen les. De meester staat voor de klas. "Ga zitten en pak snel je geschiedenisboek."
De jongens gaan op de grond zitten. De meester gaat achter een tafel op een stoel zitten. "Haal hoofdstuk twaalf erbij, ‘De strijd om de vrijheid', we gaan het hebben over Mahatma Gandhi. Rajiv, jij begint."

Rajiv pakt het boek en begint voor te lezen. "Een van onze grootste vrijheidsstrijders tegen de Engelse overheersing was Mahatma Gandhi. Mahatma betekent grote ziel. Hij wilde een vrijheidsstrijd zonder wapens en zonder geweld. In 1947 was India vrij. Vlak daarna vermoordde een man de vader des vaderlands. Heel het land was in rouw."
Uit een metalen hutkoffer haalt de meester een foto te voorschijn. Hierin zitten al zijn spullen. Ook de rapporten. Ganshyam wil er niet aan denken. "Aan deze man kunnen jullie een voorbeeld nemen." Als hij dit zegt, kijkt de meester naar Ganshyam. "Ik hang hem onder één van de spreuken. Lees jij ze voor? Dan kun je het te laat komen goedmaken."
Wat staat er? Ganshyam denkt diep na. Eindelijk zegt hij: "Kom op tijd op school."
Iedereen lacht. Ganshyam gaat verder. "De meester is als een lamp die brandt om anderen te verlichten." De meester kijkt Ganshyam streng aan en zegt: "Knoop dit goed in je oren en leer het uit je hoofd." De meester kijkt de klas rond. Hij zwijgt. "Nu allemaal aan het werk. Lees hoofdstuk twaalf nog eens goed door en beantwoord alle vragen. Eerst in het klad op je lei en daarna in het net in je schrift. Tussendoor bespreken we het." Het is rustig in de klas. Plotseling steekt iedereen zijn vingers in de lucht. Als iemand een pink opsteekt moet hij plassen. Iemand die twee vingers opsteekt moet poepen. De meester denkt even na. Dan zegt hij: "Laten we een pauze inlassen."
Ganshyam loopt een beetje rond. Zou het nu het goede moment zijn om het de meester te vertellen. Hij loopt naar de meester. "Eerwaarde meester, morgen mag ik mee naar de jaarmarkt, met vader. Vindt u dat goed?"
De meester kijkt hem aan. "Voor deze keer, maar laat het niet te vaak voorkomen, anders raak je achterop."
Ganshyam zit op de kamelenkar. Zijn zus, Punki, zou best meewillen, maar ze heeft een plan dat nog beter is. Ganshyam en vader zullen een paar dagen wegblijven. Al heel lang wil Punki naar school. Haar vader vindt het onzin. Wat haar moeder vindt weet ze niet. Op de school zitten honderd leerlingen. Van die honderd zijn er vijf meisje. Punki trekt de schoolkleren van Ganshyam aan en pakt de schoolboeken. Snel gaat ze naar school. Plotseling ziet de meester haar. "Punki! Wat doe jij hier?"
"Ganshyam is naar de jaarmarkt en nu kom ik in zijn plaats."
De meester vindt het goed. Ze probeert zoveel mogelijk te leren, dan kan ze het over een paar dagen aan haar vriendinnen vertellen.