Onderwijs in Tanzania

Nog niet zo heel lang geleden, in 1984, gingen alle kinderen in Tanzania (Oost Afrika) naar school. Dat kostte toen bijna niets. Maar daarna moesten de ouders schoolgeld voor hun kinderen gaan betalen. Bovendien moeten ze ook nog voor een schooluniform zorgen. Dat was bedoeld om te laten zien dat scholen geen verschil maken tussen de kinderen. Dus zowel kinderen van rijke als arme ouders hebben dezelfde kleding aan. Voor schoolgeld en schooluniform moeten arme gezinnen hard werken en flink sparen. Dat lukt niet iedereen en daarom gaan niet alle kinderen meer naar school. Iedereen met een uniform is dus wel gelijk, maar er zijn ook heel wat kinderen zonder uniform.

Honderd jaar geleden waren er nog helemaal geen scholen in Tanzania. De kinderen leerden thuis over het land, het vee en de geschiedenis van hun volk. Lezen of schrijven was er niet bij. Dat is ondertussen wel veranderd. Vanaf 1962 tot 1985 steeg het aantal kinderen dat naar het basisonderwijs ging tot bijna 100%. Hierdoor kon in 1994 75% van de volwassenen lezen en schrijven. Doordat het economisch slecht ging, had de regering na 1984 veel minder geld voor het onderwijs. Nu gaat nog maar 70% van de kinderen naar school. Als hierin geen verbetering komt, daalt het percentage volwassenen dat kan lezen en schrijven. /p>

Kinderen van wie de ouders geen schoolgeld kunnen betalen, blijven thuis om op de geiten en koeien te passen, water en hout te halen of op de kleine broertjes en zusjes te passen. Vooral de wat oudere meisjes krijgen veel taken in het huishouden. Zij maken hun school daarom vaak niet af. Bovendien zijn er te weinig leraren, schoolbanken, boeken, pennen en schriften. De kinderen gaan van hun zevende tot veertiende jaar naar de basisschool. Van elke dertien kinderen gaat er daarna nog maar één naar het voortgezet onderwijs.

Shamba
De meeste mensen in Tanzania leven van landbouw en veeteelt. Op school wordt daar dan ook veel aandacht besteed. Elke school heeft hiervoor haar eigen shamba (=schooltuin). Daarin leren de kinderen de basisbeginselen van de landbouw: zaaien, planten, wieden en oogsten. Ook proberen ze ervoor te zorgen dat er genoeg water is voor de planten in de tuin. Door de grote droogte valt de opbrengst van de shamba vaak erg tegen. Soms moeten de kinderen 's morgens een jerrycan water meebrengen voor de shamba, want regen alleen is bij lange na niet voldoende om de tomaten, maïs, spinazie en andere groenten te laten groeien.

De maïs wordt gebruikt voor de maïspap die de kinderen tussen de middag eten. De rest van de oogst wordt op de markt verkocht. Van opbrengst van de shamba worden in de eerste plaats nieuwe zaden en plantjes gekocht, als er dan nog iets overblijft dan kunnen er andere zaken zoals schoolbordkrijt, schoolboeken, pennen, potloden, gummen, schriften e.d. gekocht worden.

's Morgens worden alle lessen binnen gegeven. Dan leren de kinderen Swahili, de belangrijkste taal in oostelijk Afrika, Engels, rekenen, lezen, aardrijkskunde en geschiedenis. De kinderen hebben een schooluniform aan (een witte blouse en een blauwe broek of rok). Ze gaan te voet naar school. Niet altijd is er voor alle kinderen is er een zitplaats in de klas.
's Middags gaat iedereen naar buiten, Dan wordt op shamba gewerkt. Alle kinderen werken mee aan het verbouwen van de groenten.

Er zijn veel kinderen ziek, vaak doordat ze geen gezonde of onvoldoende voeding krijgen. Soms krijgen zij of hun ouders les van een arts over gezond voedsel en hygiëne.

Bouwen
Wanneer in Nederland een nieuwe school nodig is, dan wordt eerst het hele gebouw afgebouwd voordat de lessen kunnen beginnen. In Tanzania gaat dat niet. Vaak is er niet genoeg geld om het hele gebouw er in één keer neer te zetten, soms is er zelfs helemaal geen geld en beginnen de lessen onder een boom of in de plaatselijke kerk. Salarissen van de leraren worden door de overheid betaald, maar geld voor een schoolgebouw heeft de overheid niet, dus moeten alle middelen door de dorpsbewoners zelf betaald worden. Wanneer de muren staan, kan men van de overheid golfplaten krijgen voor het dak, maar of dat in de praktijk echt gebeurt en wanneer is de vraag.

Om de kosten te beperken, wordt veel werk door de ouders van de kinderen zelf verzet. Zij maken de harde grond met een hak bouwklaar, sjouwen met zand, stenen en water en helpen mee met metselen. Vaak is maandag de dag waarop de dorpsbewoners samen werken aan de bouw van de school, de rest van de week kunnen ze dan aan eigen werk besteden (meestal in de landbouw).
Geld voor cement, golfplaten en technici is een groot probleem. Hoewel de ouders schoolgeld betalen en er in de schooltuin groenten verbouwd worden, is de opbrengst hiervan bij lange na niet genoeg om de school af te bouwen. Het is zelfs niet mogelijk om lesmateriaal van dat geld te kopen, zodat kinderen vaak met zijn drieën of meer met een lesboekje moeten doen, of gedwongen worden om hun eigen lesmateriaal te kopen. Ook maken kinderen zelf lesmateriaal. Op een creatieve manier maken ze van een stuk ijzerdraad en doppen van lege flessen of stukjes hout een telraam.

Meewerken
Thuis meewerken wordt de kinderen met de paplepel meegegeven. Het is bittere noodzaak, want hoewel de beide ouders meestal werken, is het voor de meeste gezinnen erg moeilijk om de eindjes aan elkaar geknoopt te krijgen. Vooral in de grote regentijd (van maart tot juni) en kort daarna, wanneer er veel landbouwwerk plaatsvindt, worden kinderen nog al eens van huis gehouden om thuis mee te werken. De meeste mensen op het platteland zijn kleine boeren met wat vee een stukje grond dat meestal met de traditionele hak bewerkt wordt, een arbeidsintensieve klus waar een paar handen altijd goed gebruikt kunnen worden.