ja_mageia

Bron: 2) eerlijke handel

De meeste mensen werken (ook) om geld te verdienen. Ga maar na,  als jij zaterdag in de supermarkt bijklust, of een vakantiebaantje neemt, doe je dat toch ook omdat je graag over extra geld beschikt.  Mensen hebben geld nodig om in hun dagelijks onderhoud te kunnen voorzien:  eten en kleren kopen, de rekening van de verwarming en het water betalen, ziektekosten, schoolgeld, een avondje stappen of naar de film, enzovoort.

Toch krijgen wereldwijd lang niet alle mensen voldoende geld voor het werk dat ze doen. Neem boeren in ontwikkelingslanden. De meesten van hen hebben het niet zo breed. Naast de gewassen die ze verbouwen om te eten -zoals zoete aardappelen en cassave- produceren ze vaak ook handelsgewassen, bestemd voor de verkoop. Handelsproducten als tomaten en uien komen meestal op de binnenlandse markt terecht. Handelsproducten als koffie, cacao, suiker en bananen zijn meestal voor de buitenlandse -westerse- markten.  

Het zou prettig zijn als de boeren voor de handelsproducten een goede, eerlijke prijs zouden krijgen. Dat geld hebben ze immers nodig om hun gezin te onderhouden. Toch loopt het met die eerlijke prijs wel eens spaak. Dat ligt aan een heleboel factoren die we nu niet allemaal kunnen behandelen. Maar we kunnen wel een paar voorbeelden geven. We beginnen met handel tussen de rijke, westerse landen en de ontwikkelingslanden.

De westerse landen voeren onderling handel en met ontwikkelingslanden. Over en weer worden er producten geëxporteerd en ingevoerd. Landbouwproducten maken daar een groot deel van uit.

In de rijke landen is de landbouwsector hoog ontwikkeld. De bedrijven zijn groot en gemechaniseerd. Bovendien krijgen de producenten in een aantal gevallen subsidies of een vaste minimumprijs voor hun product.

Het systeem beschermt de westerse producent tegen te lage prijzen en is heel productief. Zo productief, dat er makkelijk overschotten ontstaan. Die overschotten worden weggegooid of onder de kostprijs naar ontwikkelingslanden geëxporteerd. Dit wordt dumping genoemd. Je kunt je  voorstellen dat de producenten in de ontwikkelingslanden niet blij zijn met de dumping van goedkope landbouwproducten op hun lokale markten.
In tegenstelling met hun westerse collega’s krijgen ze nauwelijks steun van hun regering. En omdat ze veel kleinschaliger produceren, ligt hun kostprijs veel hoger. Ze produceren nog wel, maar verdienen er geen droog brood meer mee. Er is heel veel discussie over de manier waarop we handel drijven met ontwikkelingslanden. ‘Het moet veel eerlijker’, zeggen veel maatschappelijke organisaties, ‘arme boeren kunnen immers niet concurreren met de rijke boeren in de westerse landen’.

Een van die maatschappelijke organisaties is Fair Trade. Ze  geeft de producenten in ontwikkelingslanden een eerlijke prijs voor hun product. Bovendien worden er vaste prijsafspraken gemaakt. Door Fair Trade-producten te kopen, je zou kunnen zeggen, door ‘eerlijk’ te kopen, help je de boeren in ontwikkelingslanden. Je kunt dus als consument kiezen voor een betere wereld. Een keurmerk op de Fair Trade producten helpt je op de goede weg. 

Met een 'eerlijke prijs' bedoelen we dat de boeren/producenten een prijs krijgen die altijd hoger ligt dan de kostprijs. Bovendien werken de arbeiders onder goede en veilige omstandigheden en is de teelt milieuverantwoord.

Fair Trade staat niet alleen. Het achtste millenniumdoel van de VN stelt dat ontwikkelingslanden kunnen worden geholpen met een betere toegang tot de westerse markt. Dat kan bijvoorbeeld door de heffing van invoerbelasting af te schaffen of te verlagen. En inderdaad hebben de ontwikkelingslanden sinds de jaren 90 van de vorige eeuw een betere toegang tot de westerse markt gekregen. Dat komt onder andere door de geleidelijke afschaffing van invoerbelasting. In 2004 kwam driekwart van hun export belastingvrij de ontwikkelde landen binnen. Acht jaar eerder was dat nog maar de helft. Inmiddels ligt het percentage op bijna 80%.