Bron: het land van Abraham |
Jahwe zei tot Abram: “Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat Ik u aan zal wijzen. Ik zal een groot volk van u maken” (…). Toen trok Abram weg zoals Jahwe hem had opgedragen, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar toen hij Haran verliet. Met zijn vrouw Sara en met Lot, de zoon van zijn broer, met al hun bezittingen en met degenen die zij in Haran in dienst hadden genomen, ging Abram op weg naar Kanaän. In Kanaän aangekomen, trok Abram het land in, tot bij de heilige plaats van Sichem, de eik van More (…). Daar verscheen Jahwe aan Abram en zei: “Aan dit nageslacht zal Ik dit land in bezit geven.” (Genesis, hoofdstuk 12, vers 1-7) De nakomelingen van Abraham (in het citaat gespeld als “Abram”) zijn de joden. Kanaän is nu Palestina. Daar woonden de joden, met twee onderbrekingen tot het ingelijfd werd door het Romeinse Rijk. Toen trokken steeds meer joden uit Palestina weg naar Europa, Afrika of Azië. Hun plaatsen werden ingenomen door leden van een ander volk, de Palestijnen. Tot op de dag van vandaag vindt een deel van de joden dat Palestina het land is waar ze thuishoren. Ze beroepen zich onder meer op bovenstaand citaat uit de Bijbel. |