De eerste kaliefen
Het Kalifaat onder Mohammed, Aboe Bakr, Omar en Uthman
De periode 632-661) is die van de vier Rechtgeleide Kaliefen. De eerste van de Rechtgeleide Kaliefen was Aboe Bakr, een vriend en vroege volgeling van Mohammed. Aboe Bakr was maar twee jaar kalief en wist in deze periode het hele arabische schiereiland te veroveren.
In 634 werd Aboe Bakr opgevolgd door Omar ibn al-Khattab. Onder zijn bewind breidde de islam zich uit over het Midden-Oosten. In 638 veroverden Moslims Jeruzalem, de heilige stad van de joden en de christenen. Ook lijfde hij het Perzische Rijk, Syrië en Egypte in. Omar riep nogal wat weerstand op onder zijn onderdanen door zijn belastingbeleid. Hij liet de bewoners van de veroverde gebieden belasting betalen en de opbrengst ging naar het centrale bestuur van het rijk in Medina en naar de soldaten die de grondgebieden hadden veroverd. Omar werd in 644 vermoord door een Perzische slaaf.
Zijn opvolger Uthman ibn Affan handhaafde de belasting en kreeg bovendien veel kritiek omdat hij leden van zijn stam, de Omajjaden, de beste baantjes in het bestuur van het rijk gaf. De belasting werd hem in 656 noodlottig. In Egypte waren moslims in verzet gekomen tegen deze belasting. Eerst probeerden ze met Uthman een akkoord te bereiken over deze kwestie. Toen dat mislukte, vermoordden enkele opstandelingen hem.
Zijn opvolger werd Ali ibn Abu Talib, een neef en schoonzoon van Mohammed. Sommige onderdanen erkenden hem echter niet als kalief. Vooral onder de Omajjaden had hij nogal wat tegenstanders. Onder aanvoering van onder meer Aisja, de weduwe van Mohammed, brachten ze een leger op de been om hem ten val te brengen. Ook Ali bracht een leger op de been. In 656 vochten de twee legers tegen elkaar in de Slag van het Kameel. Deze slag kreeg die naam omdat er vooral gevochten werd rond de kameel van Aisja. Ali kwam als overwinning uit de slag en bleef aan als kalief. Hij liet de belangrijkste aanvoerders van de opstandelingen ombrengen. Aisja werd gespaard, maar kreeg huisarrest in haar woonplaats Medina.
In de tijd van Ali's kalifaat kregen moslims onderling ruzie over de vraag of de kalief kon worden gekozen, zoals de eerste kaliefen, of een familielid moet zijn van Mohammed. Deze ruzie heeft de islam in twee hoofdstromingen gespleten: die van de soennieten en die van de sji’ieten. Ali was de eerste kalief van de sji’ieten en volgens hen zelfs de eerste kalief. Mohammed zou hem tijdens zijn leven vaker hebben genoemd als zijn opvolger. Sji'ieten erkennen dus niet de kaliefen Abu Bakr, Omar en Uthman. De oorlog binnen de islamitische gemeenschap werd Ali fataal, in 661 werd hij vermoord door een tegenstander.
Tijdens de Slag van de Kameel kwamen veel reciteerders om het leven, mensen die de Koran minstens voor een deel van buiten kenden en de teksten mondeling aan anderen door moesten vertellen. Daardoor dreigde de inhoud van de Koran verloren te gaan. Men besloot toen zoveel mogelijk teksten van de Koran op te schrijven en samen te brengen tot één boek.